Het verhaal - lente / zomer 2020

Gepubliceerd 3 april 2020
Link Facebook

MONNIKENHOF IN KATTENDIJKE

Ineke en Piet Bakker plaatsten deze foto op hun facebookpagina. Het is de boerderij de Monnikenhof in Kattendjke omstreeks 1930. Een boerderij op een historische lokatie met dezelfde naam aan een weg die de Monikkendijk heet.

In de PZC van 29 maart 2000 vinden we in de rubriek ‘Even omzien’ een stukje geschiedenis over de Monnikenhof. Het is geschreven door Leen Moerland, archivist van het Gemeentearchief Goes.

In 1134 is er een geweldige overstroming in Zeeland. Het was nog een tijd waarin Zeeland nog niet bedijkt was. Juist deze overstroming zou een keerpunt betekenen. De monniken van de Belgische abdij Ter Doest, bij het dorpje Lissewege, nu deel van Brugge, begonnen met het aanleggen van dijken.

Ze leggen een dijk aan ten noorden van de Kapellepolder, waardoor de Wijtvliet wordt afgedamd. Dit is de huidige Monnikendijk. Waarschijnlijke waren het de heren van Maalstede, de ambachtsheren van Kapelle, die de monniken naar Kattendijke hebben gehaald.

Deze monniken hadden ervaring met bedijkingswerkzaamheden en hadden er het geld voor. Dat laatste hadden de ambachtsheren niet. De monniken kregen hier aanzienlijke landerijen voor terug.

Op 29 november 1189 bevestigt paus Clemes III de abdij Ter Doest in haar bezittingen, waaronder de landerijen bij Kattendijke. De ambachtsheren van Kapelle en de monniken van Ter Doest sluiten een overeenkomst voor het normale dijkonderhoud.

De monniken bezitten dan al een grangria, een korenschuur, met de naam Monsterhoek in dit gebied. Behalve de bedijking hebben de monniken ook een grootschalige landbouwproductie opgezet. Door de nieuwe kerkelijke inrichting in 1559 houdt de abdij Ter Doest op te bestaan. De bezittingen gaan over naar het bisdom Brugge.

In 1582 komt er een nieuwe eigenaar, de graaf van Schwartzburg. Na zijn overlijden verkoopt zijn weduwe de bezittingen aan Aert Dijkstraeten. In 1629 wordt de vervallen uithof Monsterhoek voor afbraak verkocht.

Samen met de kapel wordt Monsterhof afgebroken. Op deze plaats wordt dan de boerderij Monnikenhof gebouwd. Tussen 1604 en 1668 komt de boerderij steeds in andere handen.

In 1676 bestaat de boerderij Monnikenhof uit een woonhuis, twee schuren, bakkeet, regenbak, schaapskooi, varkenshokken en twee duiventillen. Eigenaar is dan Marinus Ossewaarde. Sinds 1672 is hij schepen & wethouder) van Goes, en vanaf 1707 burgemeester.

De hofstede wordt vermoedelijk door de stadsbestuurder gebruikt als zomerverblijf. De omringende grond blijft in handen van de weduwe van de vorige eigenaar, Johannes Verdiest.

Van 1689 tot 1710 is de boerderij in eigendom bij Pieter Noordhoek. Daarna koopt Ossewaarde de boerderij weer terug, maar als hij in 1712 overlijdt gaat de boerderij weer in andere handen.

Bij de invoering van het kadaster in 1832 blijkt de boerderij in eigendom te zijn van Johan Willem Baron Huyssen van Kattendijke. Hij is dan ambachtsheer van Kattendijke. Leden van zijn familie hebben al vanaf het begin van de zeventiende eeuw bezittingen in Kattendijke.

Op 12 mei 1852 overlijdt de baron in Parijs. De boerderij komt dan in handen van zijn zoon, en na diens overlijden van zijn weduwe. In 1890 wordt de bouwvallige zeventiende eeuwse schuur gesloopt.

Er komt in 1895 een nieuwe schuur en vanaf 1902 wordt de boerderij verpacht aan G.M.T. Timmerman. Eigenaar is dan J.E.F. baron Huyssen. De nazaten van de baron blijven tot 1970 eigenaar van de Monnikenhof en de nazaten van Timmerman zijn dan nog steeds pachter.

In 1970 wordt pachter G. Timmerman eigenaar van de boerderij. Thans is de Monnikenhof nog steeds in handen van de familie Timmerman.


====================


Gepubliceerd 5 april 2020
Link Facebook

ANS SIMMERMANS

Op 1 mei 1918 werd A.C (Ans). Simmermans, geboren op 7 juni 1883 te Rotterdam, benoemd als eerste directrice van de Vakschool voor Meisjes te Goes. Ze is haar hele leven ongehuwd gebleven waardoor ze altijd ‘mejuffrouw’ werd genoemd. In Goes woonde Ans met haar zuster Ko en haar beide ouders aan de Oostsingel.

Samen met twee zusters werd zij opgeleid aan de, in 1885 opgerichte, In
dustrieschool voor Meisjes te Rotterdam. Daar behaalden zij allen het diploma lerares Nijverheidsonderwijs voor meisjes. De twee zusters waren J.M. (Ko) en W.F. (Mien). Er was nog een vierde meisje in het gezin, een oudere zus, die al kleuteronderwijzeres was.

Ans is begonnen als lerares in Utrecht, daarna lerares geworden aan de school in Rotterdam waar zij opgeleid was. Tussen 1918 en 1924 was zij directrice van de Vakschool voor Meisjes te Goes.

De nieuw school was gevestigd aan de Beestenmarkt. In het Volksblad van 4 september 1920 – een krant dat als onderdeel van de Goesche Courant alleen op woensdag en zaterdag verscheen - vinden we een advertentie voor deelname aan de cursussen voor ‘dames en dienstbodes’. Het gaat om de cursussen koken, fijne keuken, waschbehandeling, verstellen, costuumnaaien en lingerienaaien. Men kon zich op dinsdag 7 september opgeven.

Nu was er al eerder onderwijs voor meisjes. In de Goesche Courant van 31 oktober 1871 vinden we een advertentie van het gemeentebestuur voor een aanbesteding voor 'Het maken van eenige Veranderingen en het doen van Herstellingen aan het gebouw der Fransche Meisjesschool op de Beestenmarkt'.

Blijkbaar is in 1918 de Vakschool voor Meisjes gestart in het gebouw van de vroegere Fransche Meisjesschool. Dit type onderwijs was ontstaan uit behoefte naar meer praktijkonderwijs als 'tegenhanger' van de toen gangbare Latijnse School. Het onderwijs aan Fransche scholen was ook goedkoper. Bij de invoering van de Onderwijswet in 1857 verdwenen deze scholen. In Goes is mogelijk dit onderwijs wat langer blijven bestaan.

In 1923 verhuist de Vakschool naar een patriciërswoning in de Wijngaardstraat 3 te Goes. Deze woning was al omstreeks 1872 als school ingericht. Naast klaslokalen voor school B – de eerste vorm van basisonderwijs – was er ook woonruimte voor een onderwijzer. Nadat deze school was verhuisd kwam de Vakschool voor Meisjes in dit gebouw. Deze bleef van 1923 tot 1958 in de Wijngaardstraat. In dat jaar werd de nieuwbouw aan de Bergweg te Goes betrokken. In de Wijngaardstraat kwam toen de bibliotheek, daarna het gemeentearchief, en nu zit daar hotel Katoen.

In 1924 is Ans Simmermans directrice geworden van de Vakschool voor Meisjes te Zutphen. Daar is zij gebleven tot haar pensionering in 1947. In de Goesche Courant van 14 juni 1923 komen we een bericht tegen over haar benoeming:

“Mej. A.C. Simmermans, directrice van onze Vakschool voor Meisjes, is in gelijke betrekking benoemd te Zutphen. Met haar vertrek verliest de school hare eerste directrice, daar zij hier is werkzaam geweest vanaf de oprichting in 1918. Aan haar leiding is het voor een groot deel te danken, dat deze inrichting van onderwijs zoo glansrijk is heengekomen door de tijden van pokken en mazelen en nu ondanks vaak moeilijke omstandigheden onder hare zusters een waardige plaats inneemt.”

In dagblad De Zeeuw van 2 oktober 1923 lezen we het verslag van haar afscheid. De school was versierd met bloemen. De voorzitter van het schoolbestuur, mr. Zaaijer hield een afscheidsrede en bood haar twee koperen kandelaars aan voor in haar directiekamer in Zutphen.

Aanleiding voor dit artikel is de schenking van wat archivalia en foto’s. Deze werden aan het gemeentearchief Goes geschonken door de heer Suurenbroek, de kleinzoon van Mien Simmermans, een zus van Ans. Behalve deze foto ontvingen we ook een foto van de burgemeestersstoel in Goes. Daarover heeft u recent kunnen lezen in onze rubriek Bevelands Heem in de Bevelandse Bode.

Ans Simmermans heeft zich in haar hele leven beijverd voor de zelfstandige positie van vrouwen. Zij heeft haar leerlingen altijd proberen te doordringen van: een positieve levenshouding, vrijheid-van-geest en het bouwen aan de samenleving. Haar start in Goes noemde zij: ‘pionieren’.

Ans Simmermans is overleden op 31 maart 1960 te Bussum. Op de foto is ze te zien in haar woonkamer aan de Oostsingel te Goes.


====================

Gepubliceerd 6 april 2020
Link Facebook

HERMANUS GERARDUS HARTMAN

Vandaag kunnen we in Goes voor het eerst door de tunnel onder de spoorlijn. Die tunnel heeft de naam Terwellegang gekregen. Ter Welle verwijst naar de historie van het gebied, toen er zogeheten wellen lagen. Een wel is een plaats waar het water uit de grond opborrelt.

Ook is er een nieuwe rotonde aangelegd met de naam Hartmanplein. Maar wie was deze Hartman? Op verschillende websites, o.a. die van het Gemeentearchief Goes, vinden we informatie over deze persoon. In ambtelijk en bestuurlijk Nederland gold hij ruim 100 jaar geleden als een beroemdheid. En nog steeds is zijn naam in die kringen bekend. Er is zelfs een stichting met een fonds naar hem genoemd.

Hermanus Gerardus Hartman Jacz., werd geboren in Breda op 6 mei 1831. Zijn ouders bestemden hem tot onderwijzer, maar dat kwam er niet van. Familieomstandigheden maakten dat hij bij een drukkerij in Dordrecht ging werken. Met verbeten zelfstudie bekwaamde hij zich toen in de gemeenteadministratie. Vanaf 1853 tot zijn dood werkte hij hierin, eerst als ambtenaar op de secretarie van Lekkerkerk, later als gemeentesecretaris in de gemeente Fijnaard en Heijningen, in Lochem, en vanaf 1 januari 1869 in Goes.

Ondanks dat zijn faam hem in 1868, bij zijn sollicitatie in Goes, vooruit was gesneld, was zijn benoeming nog geen gelopen koers. Concurrentie ondervond hij van een lid van de vooraanstaande Middelburgse familie Tak. Het gemeentebestuur en zeker burgemeester M.P. Blaaubeen beval Hartman zeer aan; toch werd hij maar kantje-boord met zes van de elf stemmen van de gemeenteraad benoemd.

De oude secretaris was H.C. Pilaar, telg uit een aanzienlijke Goese familie. Toen de vacature eind 1868 werd opengesteld, schreven 27 gegadigden in. Hieronder diverse gemeenteklerken, commiezen ter secretarie, gemeentesecretarissen van kleine gemeenten, enkele advocaten, enkele kandidaat-notarissen en een tweede luitenant-kwartiermeester. Hartman schreef in een kort briefje van 12 november 1868 vanuit Lochem, ‘dat hij zich beschikbaar stelt, en gaarne zou in aanmerking komen bij de benoeming van een secretaris uwer gemeente’.

De vermeende concurrentie uit Middelburg was afkomstig van advocaat mr. Pieter Roetert Tak. Toch moest Hartman met een andere kandidaat kampen: de gemeenteraad kreeg de keuze tussen Hartman en J. van der Tang, een kandidaat-notaris te Voorschoten. Een vriend van Van der Tang, F. Meijer te Den Haag, stuurde via een achterdeurtje een aanbevelingsbrief naar de Goese hypotheekbewaarder A. Rijser, die dit aan de raad doorstuurde. Dat Van der Tang een bekende was van jonkheer L. Pompe van Meerdervoort, rentmeester van het Kroondomein, legde vermoedelijk bij enkele raadsleden nogal wat gewicht in de schaal.

Na de benoeming van Hartman droeg op 28 december 1868 de aftredende secretaris van Goes in een vergadering van burgemeester en wethouders het archief over aan Hartman, archief dat op diverse plaatsen in het stadhuis was geborgen. Ook kreeg de nieuwe secretaris het beheer over twaalf zilveren lepels en twaalf vorken. Dit was blijkbaar oud bezit van de stad dat bij de secretaris in zijn bureau lag. Hartman tekende de overdracht met: ‘benoemd secretaris’.

Hartman had zich al vroeg de wet- en regelgeving over de gemeenten eigen gemaakt, hij leidde jongeren op in dit administratief recht, en publiceerde karrevrachten artikelen en boeken hierover. Titels zijn: Bestuur en administratie der gemeente in Nederland, in drie delen (1868, herdruk 1892), Staatsrecht en staatsinrichting van Nederland (1873, tweede druk 1891), Periodieke werkzaamheden voor gemeentebesturen (1881, tweede druk 1892), Voorschriften nopens de bevolkingsregisters naar de Koninklijke Besluiten van 27 juli 1887 (1887, tweede druk 1891), Het gemeentewezen in Nederland en België (1892). Hij bewerkte Vaillants Handboek voor den ambtenaar van den Burgerlijken stand (1893), en hij becommentarieerde de Wet op het lager onderwijs en de Wet op de leerplicht (1894).

Alsof dit nog niet genoeg was riep hij een tijdschrift in het leven over gemeenteadministratie, het Tijdschrift ter beoefening van het administratief recht, dat later als Hartmans Tijdschrift door het leven zou gaan. Hierin verscheen een stroom aan artikelen over details uit de gemeentelijke administratie.

Naast kennis van de eigentijdse gemeenteregels was Hartman een verdienstelijk amateur-historicus, een gebied waarover hij natuurlijk ook publiceerde. In 1862 schreef hij een geschiedenis van Enschede, later een geschiedenis van de Broederschap des Gemeene Leven, en een boek over de historie van de Veluwe en de Achterhoek. Dan was hij aan het begin van zijn loopbaan ook nog eens journalist voor de Stem uit Montfoort en van de Apeldoornsche Courant. Later was hij publicist in bladen als Lectuur voor de huiskamer, Europa, Nederlandsch Magazijn, en nog meer. Ook leverde hij artikelen voor het Jaarboekje Erica, een uitgave van de Maatschappij van Weldadigheid. Soms bediende hij zich van het pseudoniem H. van de Veluwe.

In zijn jonge jaren leidde hij ook nog een harmonie; hieraan herinnerde hij zijn gehoor toen hij in 1894 een aubade van het Goese Euphonia ontving wegens zijn zilveren Goese ambtsjubileum. Oh ja, hij was ook nog een veelgevraagd causeur, die voor tal van verenigingen spreekbeurten hield over zeer uiteenlopende onderwerpen. Met kwinkslagen en luim stak hij een zaal met toehoorders gemakkelijk in zijn zak. Het was vrijwel onmogelijk om Hartman zonder vulpen en papier voor de neus aan te treffen, zo groot was zijn productie.

Dan was hij ook nog oprichter van de vereniging van burgemeesters en secretarissen voor Zuid- en Noord-Beveland. Al op leeftijd werd hij opgenomen in het bestuur van de in 1893 opgerichte Bond van Gemeenteambtenaren. Ook was hij secretaris van de Vereeniging van Burgemeesters, secretarissen en ontvangers der gemeenten. Als je in de jaren 1880 in Goes in het stadhuis naar de heer Hartman vroeg, werd steevast gevraagd: junior of senior? De twee jongste zonen van Hartman waren hier enige tijd als adjunct-commies werkzaam. Hartman was in 1852 getrouwd in Dordrecht met Maria de Munnik. Hun eerste van vier kinderen was een meisje, Ardina Maria, die onderwijzeres in Goes zou worden.

Tragisch was in 1875 het overlijden van de oudste zoon op 19-jarige leeftijd. Het gezin Hartman woonde in Goes in een ruim pand aan de Lange Vorststraat nr. 50, nu een gedeelte van een kledingwinkel (Bos Men Shop).

Overigens werd je als je in Goes op straat naar Hartman vroeg, meestal doorverwezen naar de Grote Markt; daar bevond zich op nummer 22 café Hartman, geen familie (nu restaurant De Ereburger, naast Zeeman).

In dit café woonde gemeentesecretaris Hartman op 11 januari 1894 een feestelijke repetitie van harmonie Euphonia bij ter ere van zijn ambtsjubileum. Cafés hadden zonder dat ze dat wisten ook met Hartmans regelgeving te maken: hij had gepubliceerd over maten en gewichten en over de kleinhandel in sterke drank. Weinigen konden voorzien dat enkele maanden later het leven van Hartman zou eindigen. Begin juni 1894 vond zijn begrafenis plaats, en memoreerde men de met het klimmen der jaren toegenomen werkdrift en productie van de eerste ambtenaar, terwijl zijn gezondheid langzaam achteruit ging. De laatste zondag van zijn leven woonde hij in Amsterdam nog een bijeenkomst bij van gemeenteambtenaren. Op 30 mei 1894 overleed hij.

De zoon van Hartman die griffier van de Staten van Zeeland was geworden nam het tijdschrift over. Vanaf dat moment werd de naam van het blad: Hartmans Tijdschrift. Deze zoon bestemde zijn nalatenschap in 1934 voor een fonds, waaruit studenten en jonge ambtenaren studiebeurzen konden aanvragen. Het Fonds Hartman bestond in 2009 75 jaar. Al in de jaren 1950 waren uit het fonds twee studiekringen voortgekomen, toen de noodzaak van studiebeurzen wegviel. Van deze studiekringen bestaat de oudste, Hartmans Studiekring, nog steeds. In 2009 vond de oprichting plaats van een Europese variant, namelijk Hartmans Young Professionals for Europe (HYPE). Daarmee zijn de idealen en gedachten van twee generaties Hartman verder uitgebouwd en springlevend.


====================

Gepubliceeerd 9 april 2020
Link Facebook

AMATEURTONEEL IN DE VORIGE EEUW

Op de facebookpagina Rondje Goes stond deze foto. Een amateur-toneelgroep uit Goes in 1948 of 1949. De foto is afkomstig van Johan de Reus. Zijn moeder is Leny Hartman. Het is het meisje, staand derde van links. Tweede van links is Piet Romijn. De heer op de stoelleuning aan de rechterkant is Simon Berrevoets, toen een beginnend acteur maar die volgens De Reus zou uitgroeien tot een bekende verteller en cabaretier.

Maar is het nu Platago of Onderling Kunstgenot? Uit de reacties blijkt dat Platago een toneelgroep was van de Plattelandsvrouwen. In de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw traden ze op tijdens de jaarvergaderingen van deze organisatie.

Onderling Kunstgenot (OK) was een gerenomeerd toneelgezelschap dat in 1903 op initiatief van de katholieke kerk te Goes was opgericht. Tot de oprichters behoorde de heer J.H. Molhoek, eigenaar van het bekende hotel Centraal op de Grote Markt in Goes. Spelers van dit amateurgezelschap werden ook uitgeleend aan Platago.

In de PZC van 6 maart 1948 komen we een artikel tegen over het 45-jarig bestaan van Onderling Kunstgenot. Er wordt geschreven over topprestaties van dit amateur-toneelgezelschap, ook wel genoemd ‘dilettantentoneel’. Ze vervulden een belangrijke rol in het Bevelandse culturele leven.

Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 werd gestopt met de actviteiten. Maar in juli 1945 - twee maanden na de bevrijding - namen enkele mensen, waaronder oprichter Molhoek, het initiatief om de vereniging weer opnieuw te starten.

Vijf jaar later, in maart 1953 vierde men het 50-jarig jubileum. Het aantal leden was inmiddels gestegen naar ruim 400. Er zijn geen feestelijkheden, maar dat zal vermoedelijk door de Watersnoodramp komen, die een maand eerder Zeeland had getroffen.

De jubileumviering is in december van dat jaar. In de PZC van 10 december 1953 lezen we dat Onderling Kunstgenot het predikaat ‘koninklijk erkende toneelvereniging’ heeft. Oprichter J.H. Tolhoek wordt benoemd tot ere-voorzitter. In de schouwburg De Prins van Oranje te Goes worden drie voorstellingen van het blijspel ‘Mejonkvrouw De la SeignÄ—ire’ van de Franse schrijver Jules Sandeau (1811-1883) opgevoerd. Hij schreef dit toneelstuk in 1848 als een treurspel. Toen dat geen succes had veranderde hij het in een blijspel.

In de jaren zestig gaat het slechter met de amateurtoneelverenigingen. Er is een nieuwe vorm van cultuur in opkomst: de televisie. Ledenaantallen worden minder en soms heeft men nauwelijk voldoende mensen om een toneelvoorstelling op de planken te krijgen.

Er wordt naar samenwerking gezocht waarbij verenigingen spelers aan elkaar uitleenden. Zo werden spelers van het gerenomeerde Onderling Kunstgenot aan het kleinere Platago uitgeleend. Vaak waren het optredens voor een klein aantal bezoekers, zoals de Nederlandse Bond voor Plattelandsvrouwen.

In het Zeeuwsch Dagblad van 17 november 1959 komen we een recensie tegen van het toneelstuk ‘Het is nooit te laat’. De verslaggever schrijft dat de bezoekers van de familieavond van de afdeling Zuid-Beveland-West van de Ned. Bond van Plattelandsvrouwen zaterdag in ‘De Prins van Oranje’ voldaan naar huis zijn gegaan bij het zien van dit toneelstuk van de Engelse schrijfster Felicity Douglas. Het was een toneelstuk gebaseerd op de enkele jaren daarvoor uitgebrachte comedyfilm It’s Never Too Late. Volgens de krant kwam het toneelspel boven het middelmatige uit en was het soms briljant.

Een jaar later lezen we in dezelfde krant van 1 november 1960 de aankondiging van weer een familieavond. Daarna worden de berichten over amateurtoneel steeds minder. Op 6 februari 1970 een artikel in dagblad De Stem met als kop ‘Toneel heeft ‘t moeilijk’. De krant schrijft dat het ooit bloeiende Onderling Kunstgenot een moeilijke tijd doormaakt.

Al meer dan twee jaar heeft Onderling Kunstgenot geen optredens meer verzorgd wegens een gebrek aan leden. Het laatste optreden was van december 1967. Volgens bestuurslid mevrouw Frantzen-Cloeck Hellema ligt dit ook aan de vereniging. Men gaat niet met de tijd mee waardoor er geen jongeren lid worden. De vereniging heeft nog 45 leden waarvan de helft niet meer actief toneelspeelt.

Enkele maanden later probeert men in de Zeeuwse toneelwereld de krachten te bundelen. Dagblad De Stem van 23 april 1970 maakt melding van een initiatief van het Zeeuws Centrum voor Amateur Toneel. Belangstellenden, al dan niet ervaren, kunnen toetreden tot volwassenen werkgroepen in Middelburg, Goes en Zierikzee.

In hetzelfde artikel wordt melding gemaakt dat Onderling Kunstgenot waarschijnlijk zal worden opgeheven. Provinciaal toneeladviseur Ad van Noort zal de plaatselijke werkgroepen bijstaan. Getracht wordt projecten op te zetten. Afhankelijk van de interesse kan gekozen worden voor klassiek, modern, experimenteel, drama of komedie. Het zijn de laatste stuiptrekkingen van vorm van cultuur die op zijn einde loopt.


====================

Gepubliceerd 13 april 2020
Link Facebook

MUNTEN IN DE WILHELMAPOLDER

Op verschillende plaatsen zien we ze, mannen, ja weinig vrouwen, met een metaaldetector de grond aftasten. Op zoek naar een stukje metaal in de bodem. Misschien wel in de stille hoop om die vondst van je leven te vinden. Een kruikje met munten van honderden jaren geleden.

Ook Kees Westerweel uit Goes speurt regelmatig de grond af. Soms in de omgeving van zijn woonplaats, en soms iets verder weg. Zo is hij regelmatig te vinden tussen Wilhelminadorp en het Goese Sas.

De Wilhelminapolder ontstond na de inpoldering van ondermeer de schorren Goenje, Hongersdijk en Mosselbank, die in de zeearm de Schenge lagen. In april 1809 kocht een groepje van 24 Rotterdamse kooplieden deze schorren. Ze waren in de veronderstelling geld te kunnen verdienen aan de verkoop van deze nieuwe polders.

De bouw van een sluis en de (verplichte) bedijking kostten echter meer dan verkoop zou opbrengen en daarom begon men dus zelf maar een agrarische onderneming. Sindsdien wordt dit bedrijf tot de dag van vandaag in eigen beheer geëxploiteerd, en is het de grootste landbouwnderneming van het land.

Aanvankelijk werd gesproken over de Lodewijkspolder. Deze naam verwijst naar het toenmalige staatshoofd van Nederland, koning Lodewijk Napoleon, een broer van de Franse kezer, die tussen 1806 en 1810 koning van Nederland was. Toen de politieke constellatie wijzigde en Willem I in 1815 de macht overnam, wijzigde de laatste de naam in Wilhelminapolder. De naam verwijst naar zijn vrouw Wilhelmina van Pruissen. Een van zijn nieuwe schuren werd 'Waterloo' genoemd, bekend als de plaats waar Napoleon in 1815 definitief werd verslagen.

In die polder vindt Kees Westerweel regelmatig munten uit die tijd. Zo stuurde hij een foto van deze munt, een Batavia 1808. De tekst is nauwelijks te lezen en de munt ziet er beschadigd uit, maar een kenner herkent deze munt direct.

De munt is net achter Wilhelminadorp aan de rechterkant van het kanaal Goes-Goese Sas gevonden. Het gebied waar nu de Oosthavendijk langs loopt. Er worden volgens Kees wel vaker vreemde munten gevonden uit deze periode, zoals van de stadstaat Luneburg, gelegen in Duitsland.

Nu dus een Batavia 1808. Het is een koperen munt, met een doorsnede van 22,5 milimeter iets groter dan de ouderwetse stuiver. Zoals de naam al aangeeft is het een munt die als betaalmiddel gold voor Nederlands-Indië, het tegenwoordige Indonesië.

Bij de nationalisatie van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) werd op 24 december 1795 het "Decreet tot vernietiging van het tegenwoordig bewind der VOC" aangenomen en op 1 maart 1796 moesten de bewindhebbers plaats maken voor het "Committé tot de zaken van de Oostindische Handel en Bezittingen".

De Compagnie was niet opgeheven, maar genationaliseerd door de Bataafse Republiek, zoals de naam van de Verenigde Nederlanden, als onderdeel van Frankrijk was. Het octrooi werd gehandhaafd en eindigde op 31 december 1799, maar bij gebrek aan een nieuwe regeling bleven de oude bepalingen van kracht tot mei 1804, toen een nieuw charter werd vastgesteld.

De overname van de administratie van de "Groote Geldkamer" te Batavia (het huidige Jakarta) op 30 juni 1799 door de opperkoopman J. Hartman wordt beschouwd als het einde van de aanmunting op Java voor rekening van de VOC en het begin van de aanmunting voor rekening van de Bataafse Republiek.

Te Batavia werd onder het bewind van de Bataafse Republiek, later het Koninkrijk Holland (1806 1810) het Franse Keizerrijk (van 1810 tot de Britse bezetting van Java in 1811) de muntslag zoals daarvoor onder de VOC voortgezet. Uitgegeven werden koperen stuivers, koperen bonken (noodgeld) gouden en zilveren Javase ropijen en onderdelen daarvan.

In 1806 werden voor het eerst ook te Surabaja koperen duiten geslagen. Naast duiten met het VOC-monogram werden hier (1808-1811) koperen duiten, stuivers en halve stuivers met het monogram L.N. (Lodewijk Napoleon) geslagen. Ondanks deze aanmunting bleef er een groot gebrek aan klein kopergeld, zodat omstreeks 1808, 2.400.000 stuks Japanse koperen pitjes in omloop werden gebracht.

Op de bij Wilhelminadorp gevonden munt is het opschrift te lezen: INDÆ BATAV: 1808. Hoe deze munt in de bodem van de Wilhelminapolder is gekomen weten we niet. Misschien verloren door een polderwerker die in 1808 betrokken was bij de inpoldering? Er zijn overigens nog volop van deze munten in goede kwaliteit te koop voor enkele euro’s per stuk.


====================

Gepubliceerd 29 april 2020
Link Facebook
 

EERSTE ZEEUWSCHE SPEELGOEDERENFABRIEK

De Heemkundige Kring De Bevelanden kreeg het verzoek om informatie over een bedrijf dat tijdens de Tweede Wereldoorlog en kort daarna in Goes was gevestigd. Omdat er geen gegevens zijn te vinden zoeken we mensen die er iets over kunnen vertellen. Graag horen we van jullie.

Het gaat om de Eerste Zeeuwsche Speelgoederenfabriek de 'WIBO'. Gedurende de jaren 1942-1946 was dit bedrijf gevestigd aan de J.A. van der Goeskade 3 te Goes. "We komen in deze periode in diverse kranten advertenties tegen waarin personeel gevraagd wordt, zoals timmerlieden, schilders, meisjes en handige leerlingen. Ook adverteert men met de wervende zin 'fabrikant van uitstekend prima kwaliteit speelgoed'. In 1946 komen we ook advertenties tegen als ‘Houtwarenfabriek WIBO’. Daarna komen we het bedrijf niet meer tegen. Wat we weten is dat een zekere Adriaan P. van 't Veer in 1946 een hinderwetvergunning aanvraagt voor het adres J.A. van der Goeskade 3 te Goes. Zou deze geweigerd zijn waardoor het bedrijf is gestopt? We weten het niet.

En was die fabriek wel op dit adres werkzaam? Het is een gewoon woonhuis maar daarnaast op nummer 1 staat een bedrijfsgebouw. Nu is daar een drankenhandel gevestigd. Was dat misschien de fabriek of het atelier van de WIBO?

De fabriek maakte speelgoed houten boerenkarren met paarden ervoor. Alles geschilderd in de duidelijk herkenbare primaire kleuren groen, blauw en rood. De paarden zijn voorzien van oogkleppen. Als merkteken werden onder aan het speelgoed papieren labels geplakt of het werd van een stempel voorzien. De fabriek maakte behalve speelgoed ook kinderledikanten.

Als er lezers zijn die informatie over dit bedrijf hebben kunnen ze deze per e-mail zenden naar info@hkdebevelanden.nl Ook kunt u naar de secretaris bellen: 0113-227311.

Foto: Factuur van de Wibo met enkele afbeeldingen van speelgoed.


====================

 

Gepubliceerd 1 mei 2020
Link Facebook

VERBRUIKSCOÖPERATIES
Aan het eind van de negentiende eeuw kwamen fabrieksbeiders in opstand tegen de lage lonen, hoge prijzen en slechte kwaliteit van levensmiddelen. Ze begonnen samen winkeltjes. Hier verkochten ze tegen redelijke prijzen levensmiddelen aan leden. Er kwamen steeds meer van dit soort winkeltjes. Het was het begin van wat later zou uitgroeien tot verbruikerscoöperaties.

Vooral in steden waar veel fabrieksarbeiders woonden. Een voorbeeld daarvan is Vlissingen, een stad die economisch sterk gebonden was aan de scheepswerf De Schelde. Daar werd omstreeks 1910 de verbruikscoöperatie De Broederband opgericht. Kleine kruidenierswinkeltjes gerund door fabrieksarbeiders die lid waren de coöperatie. Maar er kwam ook een bakkerij en een kolenhandel.

Ook werd er door deze coöperatie een ziekenfonds opgericht. Een vorm van verzekering tegen medische zorg voor minvermogenden in combinatie met een begrafenisverzekering. Zo vinden we in de Vlissingse Courant van 23 juni 1928 een bericht over het bedrag dat het ziekenfonds had uitgekeerd. Het was geen gunst, zoals bij charitatieve instellingen, maar een recht voor leden dat vastlag in een huishoudelijk reglement.

Als wervende tekst staat er in deze advertentie: ‘Particuliere bakkers en winkeliers geven U bij ziekte hoogstend enkele weken op de pof, bij de coöperatie krijgt U bij ziekte gratis brood en kruidenierswaren.’ En daarachter de oproep om lid te worden.

Coöperatie De Broederband was vooral gericht op Walcheren. Na de Tweede wereldoorlog gingen in Zeeland de verschillende coöperaties samen als Coöp Zeeland. Van de Bevelanden is bekend dat er coöperatiewinkels in Goes waren. De laatste Coöp-winkel in die plaats zat begin jaren zeventig in de Kamperfoeliestraat (nu zit daar slagerij Maros).

In de jaren zestig kwam het grootwinkelbedrijf op. Dit maakte het steeds noodzakelijker voor coöperatieve winkels om de krachten te bundelen en zo een sterkere positie te realiseren. Er werd geprobeerd om alle lokale en regionale verbruikscoöperaties te verenigen in Coop Nederland.

Deze bundeling van krachten kwam te laat op gang. Daardoor ging het in 1973 mis. De winkels en productiebedrijven van Coop Nederland kwamen in handen van de concurrentie. Twee regionale coöperaties bleven buiten de activiteiten van Coop Nederland: Coop Zaanstreek-Kennemerland en Coop Gelderland. Zij gingen in 1982 verder onder de naam Co-op ’82 U.A.. In 1999 veranderde de naam in Coop Nederland U.A.. Dat U.A. staat voor Uitgesloten Aansprakelijkheid waardoor leden geen risico liepen bij een faillissement.

Thans komen er weer winkels onder de naam ‘Coöp’. Ook op de Bevelanden hebben we twee winkels - in ‘s-Gravenpolder en Kruiningen - met deze naam die herinnert aan een periode uit de arbeidersgeschiedenis. Helaas is over de geschiedenis van deze coöperaties op internet weinig te vinden.

Toch is het een geschiedenis die niet helemaal vergeten is. In de PZC van 1 april 2020 stond dit artikel. Eelke de Jong, voormalig directeur van zorgcentrum Cederhof te Kapelle, spaart alles over coöp De Broederband. Zijn vader was de laatste regiomanager van Coöp Zeeland.


Enkele reacties als aanvulling:

Loek Marico: Ik dacht niet dat de (bescheiden) supermarkt aan de Kamperfoeliestraat in Goes begin jaren '70 geen Coöp-winkel was. Ik woonde daar toen vlak naast, we kwamen daar bijna dagelijks en dat is me nooit opgevallen. Ik meen me te herinneren dat de winkel toen ('71 tot '74 of '75) Supermarkt Bras heette. Maar van voor '71 weet ik niet hoe toen de naam was.

Frits de Kaart: In 1969 heb ik in die winkel enkele weken de bedrijfsleider van Coop vervangen. Volgens mij heeft die winkel er nog enkele jaren gezeten en is daarna de Maros gekomen.  Bras zat tot de opening van De Bussel in een noodwinkel in de Appelstraat, waar nu Wijkcentrum De Pit is. Later had hij een noodwinkel in de Goese Polder. Of hij tussendoor ook nog in de winkel van Coop heeft gezeten weet ik niet. Het zou wel kunnen omdat de Zeeuwse Coop-filialen zijn overgenomen door de levensmiddelen-grossierderij van Cok. Bras was daar ook een onderdeel van.

 

Piet Capello: Op de hoek van de nu verdwenen Hinckelingstraat en de Schengestraat was een buurtwinkel, met basis etenswaren en gasmunten. "Niet voor het gewin, maar voor het gezin.", was de leuze. De kassabonnen moesten worden bewaard en eens per jaar werd een dividend uitgekeerd. Op de Bierkade was er al vroeg in de twintiger jaren een coöperatieve broodbakkerij, concurrent van de plaatselijke bakkers, De ingang van de bakkerij was in de kelder aan het verlengde van het Vuilstraatje, nabij de Keizerstraat. Mijn moeder was een tijd secretaresse daar, bovenin het pand. Als ik begin '50 uit de kleuterschool in de Wijngaardstraat kwam wachtte ik haar daar op, tussen de kneedmachines en de ovens en de warme broden en gebak. Mijn vader, amateur thuisbakker op zaterdagmiddag, kreeg allerlei tips over de vervaardiging van verschillende typen gebak en de vullingen. Toen het kantoor verhuisde naar Vlissingen, De Broederband, bleef zij de boodschappenboekjes ophalen en werden op zaterdag de kruidenierswaren door enkele van mijn broers thuisbezorgd. Ook was er de kolenhandel op bestelling, De Walcherse mannen kwamen de bonnen ophalen bij ons aan huis aan de keukendeur, zaten op kranten aan de koffie, voordat ze gingen bezorgen. Mijn moeder en later ook wij hielpen met het tellen op de rekenmachine van al die bonnetjes per klant. Haar baas was daar Co Ingelse uit Vlissingen, die later eerst in Delft en daarna in Amsterdam Osdorp in de nieuwe wijken de winkel / supermarkt leidde, er kwamen ook meer 'fijne vleeswaren' en dergelijke in aangrenzende afdelingen. En uitgebreid over de coöperatie, de oprichting, speciale avonden, etc. uit de krantenbank zocht ik eerder uit op 25 juni 2015 naar aanleiding van de foto van de verbouwing van het pand aan de Bierkade op Rondje Goes. Het was even speuren.

 

Van de facebookpagina Rondje Goes 25 juli 2015:

https://www.facebook.com/RondjeGoes/photos/p.688061794671636/688061794671636/?type=1&theater

Piet Capello: Op het adres Bierkade 3 was ook al in de 20-er jaren de Coöperatie 'Ons Belang' gevestigd, voor kruidenierswaren, brood en gebak, steenkolen. In de Hinckelingestraat en de Kamperfoelie later waren ook winkels. Halverwege de 50-er jaren werkte mijn moeder als secretaresse op het kantoor boven de winkel. Achter, via het steegje dat de Keizerstraat met de Driekoningenstraat verbindt, lag de ingang van de bakkerij waar ik destijds uit de kleuterschool mijn moeder kwam 'ophalen' en zag zo de bakkers aan het werk en natuurlijk schoot er altijd wel iets over.Advertentie uit De Zeeuw van 6 november 1937.

 

 

 

Piet Capello: Ik vraag me af of in bijvoorbeeld 1955 de kruidenierswinkel door de Velo was overgenomen of dat de nummering gewoon doorliep (1-2-3) en de Co-op in het volgende pand zat. Aangezien op dit moment de Krantenbank na 1940 of 1944 niet toegankelijk is vanuit huis valt daar door mij niet verder naar te speuren.

 

Rondje Goes 24 juli 2014

Coöp-winkel in de Hinckelingestraat te Goes

 

 

Een verslag van de feestdag in de Middelburgsche Courant van 9 november 1937:

 

Gepubliceerd 8 mei 2020

Link Facebook

 

KAPPER SIMONS IN HANSWEERT

Als Heemkundige Kring De Bevelanden krijgen we regelmatig vragen. Deze keer of we informatie hebben over kapper Simons uit Hansweert. Gelukkig hebben we goede contacten met Leon Janssens, zoon van een kapper uit Hansweert. Hij had deze informatie en foto’s voor onze vragensteller.

Piet Simons is geboren te Hansweert op C 188 (gem. Kruiningen geboorteakte 1912/69) op 02 augustus 1912 als Petrus Johannes Maria en overleden te Goes 10 september 1964, beroep dameskapper en ongehuwd.

Piet Simons is de zoon van Ko , Jacobus Johannes, Simons, die bij zijn geboorte 36 jaar en kleermaker was en van Gijsberdina Maria Rekkers. Ko heeft de geboorte van Piet aangegeven met als getuige Anthonie Marinus Simons, oud 64 jaren, goudsmid.

De kapsalon was eerst gevestigd in de Korte Geer in Hansweert. De naam was in 1919 Simonsstraat. Of deze naam iets te maken heeft met de aanwezigheid van de kleermakerij en kapsalon (die we toen nog barbier noemden) van Ko Simons weten we niet. Bij de geboorte van zoon Piet werd de woning nog geregistreerd als C 188.

De familie Simons was een katholieke familie. Men was actief en betrokken bij de katholieke kerk in Hansweert. Zoon Johan (een broer van kapper Piet) werd in de jaren dertig van de vorige eeuw gewijd tot priester.

Mede door het Kanaal door Zuid-Beveland werd Hansweert een belangrijke verbindingsschakel in deze vaarroute. Dat zorgde voor veel bedrijvigheid. Ook kapper Simons probeerde daar een graantje van mee te pikken. In de jaren 1950 was de kapsalon inmidels verhuisd naar Lange Geer 23. De kapper plaatste in de dakgoot een groot bord met het woord KAPPER. Goed zichtbaar voor de scheepvaart in het kanaal. Zo’n bord stond ook in de dakgoot van zijn collega Janssens op nummer 19.

Na verhuizing van de kapsalon naar Lange Geer 23 werd de kasalon aan de Korte Geer verkocht aan Marie Polderman die er een groente- en fruitwinkel in begon. Haar zoon Jan was parlevinker op de sluizen van Hansweert van zijn moeders winkel.

De familie Simons had aan de Lange Geer 23 te Hansweert een royale woonruimte, zowel op de beneden- als de bovenverdieping. In de kapsalon werkte Piet samen met zijn zus Cato.