Zomer 2018-1

HET KAMP, DAT WAS THUIS

Gepubliceerd 6 juli 2018

 

Kunstenaar Ana Luhulima kwam in 1951 als tweejarig kind met haar ouders, broer en zusje naar Nederland. Haar vader was KNIL-militair. De eerste jaren woonde het gezin in Oostburg en daarna in een kamp in Kruiningen. Deze Ambonezen-kampen stonden in heel Nederland, waaronder ook een aantal in Zeeland. Ana: “In Kruiningen waren twee kampen: Kruiningen I en II. Ze lagen onderaan een dijk en waren omringd door fruitbomen. We gingen in kamp II wonen, helemaal buiten de Nederlandse gemeenschap. Het kamp was afgeschermd en voorzien van een hek met een grote ijzeren poort. We verzamelden ons daar om naar de lagere 'School met den Bijbel' te gaan in het dorp. Bij de splitsing verderop stonden de kinderen van Kamp I op ons te wachten. Samen liepen we dan naar de school. Ons enige contact met 'buiten' was die school. Wel vreemd, ineens een gemengde klas met leeftijdgenoten. Je kwam puur om te leren. Het schoolgebouw was helemaal niet gezellig en had een lange kale gang, met over de hele lengte allemaal kapstokken. […] Zodra de school afgelopen was liepen we allemaal gezamenlijk in een lange rij terug naar het kamp. Zo vanaf de dijk gezien net een rij mieren op weg naar huis. Het kamp, dat was thuis, vertrouwd. Buiten het kamp speelden we niet. Het was dat vertrouwde gevoel van: hé, dit is mijn wereld. We speelden daar heel veel met elkaar: touwtje springen, knikkeren, vliegeren...” 

Op deze website vind je het volledige verhaal: 

http://85.158.251.41/wps/portal/muma/!ut/p/c0/04_SB8K8xLLM9MSSzPy8xBz9CP0os3gTL09fCxNDMwN3Pz8DA0cDEz9j0wAvIycjc_2CbEdFAGVLuJg!/

 

VAN SCHIPPERSINTERNAAT NAAR BEJAARDENHUIS

 Gepubliceerd 7 juli 2018

Begin 1900, en misschien nog wel eerder, stond in Hansweert-west aan de Kanaaldijk het hotel-paviljoen Luijk. In 1938 werd dit verkocht en in datzelfde jaar op 8 september arriveerden de eerste vijf zusters van de ‘Congregatie der dochters van Onze lieve Vrouw van het Heilige Hart’ die er een schippersinternaat vestigden. De oud-overste zuster Alice weet nog goed hoe het begon. De katholieke orde had het plan om een bejaardenpension tevens internaat voor schipperskinderen te beginnen. Ze kochten de krakkemikkige gebouwen en het wachten was op de eerste kinderen. Op de website answest-oost verhaalt ze over de heimwee en het verdriet van de vaak zeer kleine kinderen. “Vooral ’s nachts. Dat vond ik zo erg, dat ik zo’n kind bij me in bed nam. Dat moet je tegenwoordig niet meer vragen, want dan staan de kranten er vol mee. Maar voor zo’n kind was het een welkome troost. Na nog wat nasnikken vielen ze dan meestal wel weer rustig in slaap.” 

In 1948 werd in Hansweert-oost de villa ‘Anfrewi’ van de familie De Groof gekocht. Voor de Tweede Wereldoorlog woonde dit gezin in deze villa waar tevens het Belgisch Consulaat was gevestigd. Na de oorlog wilden ze er niet meer wonen omdat ‘de moffen’ daar gehuisvest waren tijdens de oorlog. Vanaf 1949 heette het ‘Maria-oord’ waar het katholiek internaat voor schipperskinderen in was gehuisvest. Er werd ligplaats- en continuonderwijs aan ongeveer 90 kinderen gegeven. Tijdens de Watersnoodramp van 1953 worden de kinderen geëvacueerd naar Tilburg. In 1955 wordt het internaat opgeheven en gaat het verder als bejaardentehuis. De laatste jaren lezen we over veel misstanden in dergelijke internaten. Uit de verhalen van de kinderen van toen blijkt dit internaat veel positieve gevoelens op te roepen. In het gastenboek op de website veel verhalen, zoals van Jan van Strien (80), nu woonachtig in Zwijndrecht: “Vanaf 1945 tot 1949 ben ik in Hansweert op school geweest op het internaat Maria Oord bij de nonnen. lagere school vanaf klas 2 tot en met 6. Ben daar vandaan naar Huibergen gegaan naar klas MULO. Zelf ben ik nu 80 jaar oud, gevaren eerst bij mijn ouders op het sleepschip "Valerie" later als schipper op de "Frans '1386 ton,ex Irmgard, op het ms Edmond. Als zelfstandige op het sleepschip Gijsbert ex Harpen 61, op de Gijsbert senior 2700 ton met 1200 pk Cummings. Wij kwamen af en toe langs Hansweert, met grind of kolen van Vlissingen naar Geertruidenberg. Dan bakker de Boer die op de sluis liep, en in Wemeldinge Ruisser die zich kapot sjouwde met flessen melk en zakken aardappelen. en je had de tijmannen die een draad van je aan pakte als je in de kom van de sluis moest afmeren. mooie tijd , leuke herinneringen, o ja de olieboer die mij wel eens aan boord bracht als mijn ouders in het kanaal lagen om op de schutten te wachten. Hansweert mijn jeugdjaren door gebracht.” Het oude gebouw bestaat niet meer. De naam Maria-Oord leeft nu nog voort in Hansweert als woonzorgcentrum voor ouderen. Informatie over de geschiedenis van dit stukje Hansweert is te vinden op de website: http://www.answest-oost.nl/HO/W1/ho-w1-start.htm

 

WAAR KOMT DE NAAM SLOEWEG VANDAAN?

Gepubliceerd 8 juli 2018

Op dit moment wordt er gewerkt aan de Sloeweg. De Heemkundige Kring De Bevelanden deed de suggestie voor de naam van het kruispunt Drie Klauwen die de verbinding vormt tussen de Westerscheldetunnelweg en de Sloeweg. Waarom de Westerscheldetunnelweg zo heet is wel duidelijk, maar waar komt de naam Sloeweg vandaan? In het Infoblad over de Sloeweg schrijft vice-voorzitter van de Heemkundige Kring, Ad Beenhakker, hier iets over. Het artikel is te lezen op de website https://www.zeeland.nl/verkeer-en-openbaar-vervoer/realisatie-knooppunt-sloeweg/sloeweg-waar-komt-de-naam-sloeweg-vandaan

 

GOESE MEER BESTAAT 25 JAAR

Gepubliceerd 12 juli 2018

Dit jaar bestaat het Goese Meer 25 jaar. Een villawijk bij Goes op een landbouwpolder dat afgegraven werd voor een meer met open verbinding naar de Oosterschelde. Ontpoldering van uitstekende landbouwgrond was nog geen item. ‘Plannen woondorp voor ouderen in Wilhelminadorp’, kopte de PZC op 29 januari 1988. Voorzichtig was afgetast of de Wilhelminapolder grond wilde verkopen. Deze maatschap van beleggers is het grootste boerenbedrijf van Nederland. En zoals we in dit bericht lezen staat het bestuur van de polder er niet om bekend activiteiten buiten de agrarische branche te ondernemen. Het is het begin van het ontwikkelen van ideeën over woningbouw. Negen maanden later op 7 oktober 1988 kopte de PZC ‘Plannen voor goudkust in polder Goes’. Stuwende kracht achter dit project is bouwondernemer Piet de Visser. Hij neemt het project over onder de voorwaarde dat hij 51% van de aandelen krijgt. Vijfentwintig jaar later vertelt hij aan de lokale tv-zender Goestig hierover: ‘Eerst de grond verwerven en dan gaan we verder’ was zijn filosofie. De grond die uitgegraven werd om een meer aan te leggen werd verderop op het land gegooid. Deze bergen vormen nu de golfbaan. Een half jaar later – in juni 1989 – noemt de Goese wethouder L.H. de Leeuw in de PZC de plannen interessant ‘Ze voegen wat toe wat Goes te bieden heeft.’ In 1990 zijn er al 100 belangstellenden voor het villadorp en zijn de voorbereidingen in volle gang. In 1992 worden eerste veertig bouwkavels te koop aangeboden met de wervende tekst ‘Comfort in de ambiance van het Goese Meer.’ Chris Mijnsbergen is zo’n bewoner van het eerste uur. Terugkijkend zegt hij in de PZC van 22 juni 2018: “Ze noemden het de Goudkust. Of hadden het over Florida in de polder, omdat men dacht dat er alleen maar 65-plussers zouden komen wonen. Maar dat percentage was lang juist veel lager dan gemiddeld. Nu is dat inmiddels wel iets opgelopen.” De provincie Zeeland ging akkoord met de plannen en in de gemeenteraad van Goes waren er ook geen wanklanken. Toenmalig gemeenteraadslid Frits de Kaart kan het zich nog herinneren: “Afspraak was dat de gemeente er geen geld in zou investeren. Het plan zou door de initiatiefnemers worden uitgevoerd en daarna aan de gemeente worden overgedragen. Er werd alleen wat gesteggeld over de straatnamen. Er kwam een voorstel met namen die deden denken aan een subtropisch land. Op initiatief van enkele raadsleden werd toen gezocht naar namen die meer met deze omgeving gemeen hadden. Zo kwamen er namen als Nieuwe en Oude Diep, Oesterbank en Vlijekreek.”

 

VEEVOEDERFABRIEK ZEELAND

Gepubliceerd 23 juli 2018

Begin jaren zestig van de vorige eeuw was Wilza Mijnsbergen als 17-jarige werkzaam bij voormalige Veevoederfabriek Zeeland aan de Westhavendijk in Goes. Het was haar eerste baantje. Haar herinneringen aan toen.

“Net 17 jaar, net van de MULO af, net 6 weken zomervakantie achter de rug; et voilá, ik werd na een simpele sollicitatie aangenomen bij de “Veevoederfabriek Zeeland” We waren eigenlijk het kleinere broertje van graanhandel ‘Duvekot’, die daar bij de St Maartensbrug zat, tegenover de oud-papierhandel van Son. En wij zaten tegenover ( aan de ene kant het kanaal en aan de andere kant de muur van de daar achterliggende voetbalvelden).

Mijn taak op kantoor bestond uit staten bijhouden van de prijzen van het veevoer en één keer per maand rekeningen uittikken en versturen, maar ook bellen naar diverse firma’s in het land om veranderde kostprijzen van het veevoer door te geven. Het was een klein bedrijf. Op kantoor, mijn cheffin (een jaar of vier ouder), mijn baas, (die tevens vertegenwoordiger was, en veel op pad) en ik denk een stuk of vijf á zes werknemers in de fabriek. Ik zie ze nog voor me…..allemaal dezelfde kleur grauw en grijs van het stof van de granen en ander spul waar het veevoer van gemaakt werd. Het werd na bereiding in zakken gedaan en op de rug versjouwd naar de opslagplaats. (Hoe deden ze dat toch, die mannen bij het thuiskomen, nog geen douches en al dat stof???).
We leverden aan diverse bedrijven door heel Zeeland, ze kwamen om veevoer en liksteen voor de koeien. Een vaste klant was de molenaar van de molen uit de Paardenweg.

Natuurlijkekreeg ik ook met behoorlijk wat boeren te maken en om dan nu maar gelijk in een leuke herinneringen te duiken……. De zoon van en goede vaste klant ging trouwen en wij, baas en personeel van de ‘Veevoederfabriek’ werden uitgenodigd op de bruiloft. Het was leuk bedacht……ons bedrijf zou het kersverse echtpaar een biggetje als huwelijkscadeau schenken. (Natuurlijk, dat beest zou op den duur een welkome afnemer worden van ons veevoer). Wat fijn, wanneer je het jongste personeelslid bent dan moet je je vereerd voelen wanneer je zo’n schattig biggetje namens je bedrijf cadeau mag geven aan een bruidspaar en natuurlijk, net voor de overhandiging vond baby-big het nodig om mijn nette kleedje onder te z…k…n,( plassen). 

Er waren daar ratten, die in de fabriek liepen en natuurlijk de zakken kapot knaagden om bij het voer te komen. Ze waren werkelijk zo groot als een gemiddeld konijn. En ja, de mannen zetten dus vallen neer en wanneer er weer een paar dood in een klem lagen mocht ik komen kijken. Ik vond het verschrikkelijk zielig, maar begreep wel dat het moest.

Een van mijn mooiste belevenissen was wel toen Circus Boltini neerstreek in Goes en hun woonwagens op de Beestenmarkt stalden. Ze kwamen bij ons veevoer kopen voor hun dieren en ik raakte met één van de dierenverzorgers in gesprek en vroeg hem gewoon (berekend op een nee-antwoord) of ze ook jonge dieren bij zich hadden. Oh wonder!!!!!! Ja, een leeuwenwelpje, verstoten door moeders en dus ziekjes. Ik mocht na mijn werk komen en bij die wagen aankloppen. Zo gedaan…..en daar zat een oude mevrouw met het katje op haar schoot, ze sprak Duits, ik ook en ik vroeg of ik het vast mocht houden. Daar zat ik dan, dank zij mijn baan op de veevoederfabriek met een leeuwenwelpje in mijn armen. Nu zoveel ouder voel ik dit nog als één van de mooiste momenten uit mijn leven.

Ik weet ook dat een vorige eigenaar van de fabriek een zekere heer Cruq was, deed volgens mij ook iets in de Gemeenteraad, maar weet dat niet zeker. Na het sluiten van de fabriek, had meubelzaak Sinke de Graag daar jarenlang hun magazijn. Ook was het pand, zo vertelde men mij, de opstapplaats van Sinterklaas, vóór hij scheeps ging richting de Haven van Goes.

“Veevoederfabriek Zeeland”, ik heb er bijna twee jaar met veel plezier gewerkt, pas later in mijn leven heb ik waardering gekregen voor het zware werk wat de mannen in de fabriek deden. Het was een fijne leerzame tijd. Er kwam een reorganisatie en dat betekende voor mij ( als laatste aangenomen, dus als eerste eruit) het eind van mijn baan bij “Veevoederfabriek Zeeland”

 

DE MOORD OP KEESJE DE VISSER

Gepubliceerd 26 juli 2018

 

Het Genealogisch Centrum Zeeland, dat gevestigd is in Middelburg, heeft een periodiek onder de naam ‘Zeeuwse Familiepraet’ dat tweemaal per jaar verschijnt. Het overgrote deel wordt gevuld door opsommingen van namen, geboortedatums en woonplaatsen. Taai leesvoer maar een genot voor genealogen. Deze berichten worden wat opgefleurd met korte verhaaltjes uit het verleden. Zo lezen we in het juninummer het verhaal van Tom Nuijten over de moord op Keesje de Visser in Heinkenszand. Het speelt zich af in 1887. We citeren: ‘Keesje of Cornelis, want met die naam werd hij aangegeven, is geboren op woensdag 28 mei 1879 te ’s-Heer Arendskerke op het adres F86, in het huisje van zijn grootvader en –moeder, Cornelis van de Plasse en Jannetje Minnaard, een arbeiderswoninkje in de Oude Kraaijertpolder, en hij is aangegeven door diezelfde grootvader op het gemeentehuis van ’s-Heer Arendskerke. Keesje was de oudste zoon van de 20-jarige Catharina van de Plasse.’ Op 3 oktober 1879 trouwt ze met Cornelis (Kees) de Visser die haar kind erkend en Keesje de naam van zijn stiefvader De Visser krijgt. Er zullen daarna nog vier kinderen worden geboren. 

‘Op de ochtend van 15 juni 1887 komt de geruchtenmachine langzaam op stoom, een koopman te Heinkenszand zou één van zijn twee kinderen vermoord hebben. Het hoofd was van de romp gescheiden met behulp van een scheermes.’ De berichten in de verschillende kranten en de dorpsroddels vinden gretig hun weg. De burgemeester met de brigadier majoor P. Verdouw en de gemeenteveldwachter Francois van de Linde gaan direct naar het woonhuis. De verdachte is op de vlucht geslagen maar wordt in Nisse toch opgepakt. Zwaar geboeid wordt Kees de Visser overgebracht naar het Huis van Bewaring te Middelburg. Wegens onvoldoende bewijs wordt Kees een maand later weer vrijgelaten. Op weg naar huis neemt hij enkele vrienden mee die aan het raam gaan staan luisteren terwijl Kees zijn vrouw aan een verhoor onderwerpt. Ze bekent de moord en begin december 1887 begint de rechtszaak tegen haar. Maar liefst 24 getuigen werden gehoord over de gezinssituatie. Catharina van de Plasse wordt veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf en gaat naar de vrouwengevangenis in Gorinchem. Bij de troonsbestijging van Koningin Wilhelmina op 6 september 1898 krijgt ze gratie en wordt vrijgelaten. De echtscheiding met Kees de Visser is dan al uitgesproken. Ze vestigt zich in Goes waar zij hertrouwt met Johannes Lambertus Dodmond. Ze overlijdt op 23 april 1928 en is dan al weduwe. Ook Kees de Visser hertrouwt, op 23 oktober 1889 met Cornelia van Baren. Op 6 mei 1952 overlijdt hij te ’s-Heer Arendskerke op de leeftijd van 93 jaar.

 

DE WINTER VAN 1928/1929

Gepubliceerd 29 juli 2018

 

De tjalk Friesland, een zeilschip afgemeerd in de haven van Goes in december 1929. De originele foto van dit winters tafereel ontving de Heemkundige Kring De Bevelanden van W. Dijkema te Wemeldinge als reactie op een foto in de rubriek Bevelands Heem in de Bevelandse Bode. Hij schrijft hierover: “Het schip was genaamd “Friesland”, thuishaven Terhorne in Friesland. Schipper/eigenaar was mijn opa, J. Dijkema, en mijn vader was de knecht. Er werd in die tijd niet gevaren tussen december en januari/ februari. Het schip had geen motor en voer op de zeilen. Zij vervoerden meestal turf van Drenthe naar Zeeuwse plaatsen. Het was eigen handel, later is opa kolenboer geworden in Goes.”

Op de website https://www.onweer-online.nl/forum/topic/23747/februari-1929-siberische-koudegolf/ lezen we:
“De winter van 1928/1929 is de boeken in gegaan als strenge winter. In februari 1929 was zelfs sprake van een Siberische koudegolf. De winter van 1929 heeft een koude getal opgeleverd van 227.1. Het koudegetal is een maat voor de koude in het tijdvak van 1 november t/m 1 maart en wordt verkregen door alle etmaalgemiddelde temperaturen beneden het vriespunt bij elkaar op te tellen en vervolgens het minteken weg te laten. 

De barre winter van 1929 werd ingeleid door drie zware stormen in november 1928. De wind was zo hard, dat de trein uit Utrecht zelfs de spoorbrug bij Gorkum niet op kon komen. In Amsterdam deden de gesneuvelde ruiten 'den glazenmakers blijde geluiden in de ooren klinken' en kwam een deel van de overkapping van het Centraal Station naar beneden. Een koudegolf zoals in februari 1929 had zich volgens Jan Buisman, auteur van het boek “Bar en Boos" sinds 1838, 1830 en 1823 niet meer voorgedaan. Zeer koude lucht van Nova Zembla bereikte ons land in een snel tempo.”

 

EEN SLAVENBESTAAN

Gepubliceerd 4 augustus 2018

 

De opa van Marjan de Koster (1949) uit Rilland was Matthijs Cornelis de Koster (geboren 11 september 1884 te Kortgene en te Rilland overleden 25 juli 1970). Hij trouwde met de molenaarsdochter uit ’s Heer Arendskerke, Maatje Meulenberg (geboren 8 december 1885 en overleden te Rilland in 1973).

“Opa was bakker, maar ook een zakenman. In 1910 kocht hij voor drieduizend gulden het woonhuis met bakkerij aan de Vinkenissestraat 7 te Rilland. Het huis was in 1908 gebouwd. Ik meen door een zekere Markusse. Waarom de bakkerij al zo kort na de bouw werd verkocht weet ik niet. In 1938 werd de bakkerij voor vijduizend gulden overgenomen door zijn zoon Gerard de Koster (geboren 7 maart 1913, overleden 24 augustus 1964) die in dat jaar getrouwd was met Jacomina Quakkelaar (geboren 5 maart 1914 te Kruiningen, overleden 30 juli 1962 te Rilland). Zijn andere zoon Johannes Marcus de Koster begon een bakkerij in het Zeeuwsvlaamse Zuidzande. “Opa ging rentenieren. Hij had zes woningen laten bouwen en kocht er nog ongeveer vijf bestaande woningen bij en kon alleen al van de huuropbrengst leven.” Zijn zoon Gerard – de vader van Marjan – zou later zeggen dat het bakkersvak een ‘slavenbestaan’ is. Zijn kinderen mochten bij voorkeur geen bakker worden maar hun talenten gebruiken voor wat ze het liefst wilden worden. In Rilland waren begin jaren zestig van de vorige eeuw nog zes zelfstandige bakkerijen met een bezorgwijk. De concurrentie nam toe en in verschillende plaatsen zag je bakkerijen samengaan tot ware ‘broodfabrieken’. In 1962 besloten de bakkers in Rilland ook tot een samenwerking. Vier zelfstandige bakkers – Dieleman, Everaers, De Koster en Hirdes – besloten tot oprichting van de Centrale Bakkerij De Schelde N.V. Twee bakkers – Van de Male en Walraven – besloten zelfstandig te blijven. In het Zeeuwsch Dagblad van 27 juli 1962 lezen we dat de centrale bakkerij wordt gevestigd in de Burgemeester van Gorselstraat 16a in Rilland. De muziektent moest er voor verdwijnen. De winkels werden vier filialen van de nieuwe bakkerij. Ook de bezorgwijken werden gesaneerd zodat iedere bakker een afgebakende wijk had. In het zelfde krantenbericht lezen we de motivatie om samen te gaan: “Wij zijn tot deze bedrijfsvorm overgegaan om tot menswaardige arbeidstijden te kunnen komen, en wat het belangrijkste is, onze kwetsbaarheid bij ziekte en ongeval te verlichten. Een ieder zal toch moeten toegeven dat arbeidstijden van 85 tot 90 uur per week, waarvan vele nachturen, niet meer thuishoren in de twintigste eeuw.” Volgens Marjan de Koster moest het nieuwe bakkersbedrijf al na enkele jaren worden opgeheven. Haar vader Gerard de Koster verdronk samen met de schoonvader van zijn dochter Blanche en haar schoonzusje van dertien jaar op 20 augustus 1964 tijdens een vistochtje met een roeiboot op de Oosterschelde. Haar moeder was reeds in 1962 – het jaar van de oprichting van de centrale bakkerij – overleden. In dezelfde periode overleed ook bakker Hirdes. Voor de jonge onderneming was het een te zware opgave om de achtergebleven familieleden uit te kopen. Marjan de Koster werd op haar veertiende wees: “Mijn oudste broer Thijs was net afgestudeerd aan de TH Delft en kwam thuis wonen om voogd te worden voor mij en mijn jongste broer. Opa en opoe leefden nog allebei. Van opa ontving ik nog wel eens wat extra om te kunnen uitgaan of kleding te kopen. Ik denk als een vorm van compensatiegedrag. We ontvingen ook een wezenpebnsioen.” Marjan woont met partner Pierre nog steeds in de voormalige winkel en bakkerij in Rilland. Zij kocht het huis van haar broers en zus omstreeks 1971. Ze heeft carrière gemaakt in o.a. de provinciale politiek.

Foto 1: Omstreeks 1916, Matthijs Cornelis de Koster met zijn vrouw in klederdracht en hun twee zonen Garard (l) en Johannes (r) geflankeerd door twee militairen die mogelijk in Rilland gemobiliseerd waren tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Foto 2: De bakkerij aan de Vinkenissestraat te Rilland in de beginjaren.

Foto 3: Het gezin De Koster in de jaren dertig aan de achterzijde bij de regenput. Daarachter lag de bakkerij.
Foto 4: Dezelfde locatie in 2018. De regenput boven de grond is verdwenen maar ondergronds nog wel intact. Achter de dubbele deur zat vroeger de bakkerij.

Foto 5: De voorzijde van het voormalige winkelpand in 2018.

 

STOOMGEMAAL KATTENDIJKE

Gepubliceerd 9 augustus 2018

 

Er zijn veel facebookpagina’s die een stukje geschiedenis van hun streek laten zien. Aan het aantal bezoekers of leden te zien zijn die pagina’s heel populair. Een facebookgroep met dagelijks vele foto’s van de Bevelanden is Kiekje Bevelanden. Een zekere J.N. Smit plaatste daarop een foto van het publicatiebord over het Gemaal Kattendijke. Het zal wel ergens op de Kattendeijksedijk staan op de plaats waar dit stoomgemaal vroeger gestaan heeft aan de Oosterschelde. Maar zelfs dat is niet te vinden op internet. Omdat de aandacht door deze foto werd getrokken gegoogled om te zien of er wat meer over dat gemaal te vinden is. Niets. Zelfs op de website van KrantenbankZeeland slechts een paar artikeltjes. Op de Beeldbank vonden we deze ongedateerde foto waar alleen als vermelding stond dat deze uit het archief van de PZC kwam. Wie de mensen in dat bootje zijn weten we niet. In Dagblad De Stem van 28 maart 1962 een artikel over de waterbeheersing in west-Zuid-Beveland. Eigenlijk gaat het over de afwatering op de Westerschelde. De sluis in de Borselepolder moet vervangen worden door een gemaal. Hierdoor wordt het gemaal te Kattendijke ontlast, lezen we. In de Willem Annapolder aan de Westerschelde zal een gemaal moeten worden gebouwd dat 6115 ha. zal bemalen. Dit is het gebied tussen Goes en Biezelinge ten zuiden van de spoorbaan, met enkele randpolders onder Heinkenszand, de Goese Polder en het gebied van de sluis in de Boonepolder. Al deze streken lozen nu grotendeels op de Oosterschelde. Het staat er niet, maar we gaan er van uit dat dit via de uitlaat bij Kattendijke is. Dankzij de foto van het informatiebord weten we iets meer over het Gemaal Kattendjke. Enkele citaten van dat bord:

“Het was een stoomgemaal; het werkte op een grote stoommachine en het had dus ook een flinke schoorsteen nodig en ook flink wat personeel. Het moest krachtig kunnen spuien, want ook de Buitenpolders van Nisse en de Goese Polder zouden door dit gemaal gaan afwateren. Het bemaalde een groot gebied van in totaal 6350 ha. Het werd in 1883 in werking gesteld. Al vrij snel bleek dat het de wateroverlast in verschillende polders niet definitief kon oplossen. In 1912 moest de capaciteit worden uitgebreid met een dieselmotor.”

“Tot 1980 lag de zeedijk wat verder noordwaarts dan nu het geval is. Hij was aanvankelijk langer en minder rechtlijnig dan de huidige. In een elegante kronkel van de oude zeedijk lag het oude gemaal Kattendijke. Het had een veel grotere spuikom dan het vijvertje dat er nu nog van over is. Toen de Oosterscheldedijken op deltahoogte moesten worden gebracht stond het in de weg. De mooie kronkel van de oude dijk moest rechtgetrokken worden. De nieuwe dijk kwam iets meer landinwaarts te liggen over de plek van het gemaal. Het is in april 1980 gesloopt.”

In Dagblad De Stem van 9 december 1979 lezen we nog dat er aan gedacht werd om de dieselmotor uit 1900 aan het museum te Goes te schenken. Burgemeester Huber had er wel oren naar. Of het zover gekomen is weten we niet. Misschien kan het Historisch Museum De Bevelanden hier nog iets over zeggen.

NASCHRIFT:

Omdat er over het Gemaal Kattendijke weinig informatie was te vinden werd dat aan de lezers gevraagd. Daarop kregen we diverse reacties en foto’s. De belangrijkste aanvullingen zetten we hier onder.

 J.N. Smit vult nog aan:  Op de foto zien we Maarten Meeuwse en zijn vrouw Cato, beheerder van het stoomgemaal.

Peter Frijhoff verwijst naar enkele foto’s en de toelichting op de facebookpagina Rondje Goes:

Dese foto stond op 14-1-2017 op Rondje Goes met toelichting: Stoomgemaal Kattendijke in 1980. Foto gemaakt door Constant Nobels uit Goes. Wanneer zou het gemaal precies zijn gesloopt? Moet heel kort na de datum van deze foto zijn. Daarop kwam o.a. een reactie van Johan Geluk: Voor de ontmanteling heb ik daar nog veel foto's van het interieur gemaakt. Zal medio 1970 gesloopt zijn, alhoewel ik begrepen heb dat de Dieselmotor, Stork 1911 staande cylinder draaiend opgesteld zou zijn in Amsterdam (Energetica).

Op 5-1-2017 stond onderstaande foto op Rondje Goes met als toelichting: Ergens in de gemeente Goes, maar waar? En uit welk jaar? Wie herkent dit en weet er meer over te vertellen? Foto: Collectie Bitter-van Opstal/Gemeentearchief Goes.

Toon Franken, medewerker van het Zeeuws Archief vult deze toelichting nog aan:

Dit is het stoomgemaal van waterschap Brede watering Bewesten Yerseke bij Kattendijke, opgericht in 1884 en opgeheven als stoomgemaal in 1953; het eerste stoomgemaal in Zeeland werd in 1876/1877 gebouwd voor het waterschap Schouwen in het district Flaauwers bij het haventje van Kerkwerve langs de Oosterschelde (volgens Encyclopedie van Zeeland, deel III uit 1984)

 

OUDERENZORG IN DE JAREN VIJFTIG

Gepubliceerd 12 augustus 2018
 

  

Van Marjan de Koster (1949) uit Rilland kregen we een brief die op 3 januari 1950 door haar grootvader van moederzijde Pieter Quakkelaar (1875-1957) was geschreven aan een nichtje. Pieter is op 7 januari 1875 te Schore en Vlake geboren als zoon van Gabriël Quakkkelaar en Neeltje Korstanje. Op 11 mei 1899 huwt hij te Kruiningen met Blazina Bruinshoofd (geb. 6 december 1879) uit Kapelle. Hij was toen winkelier van schoenen en kruidenierswaren in Hansweert. Hansweert was een levendige plaats met veel scheepvaart door het Kanaal door Zuid-Beveland, dat aanmeerde bij de sluizen. Veel winkeliers gingen ook met bootjes de Westerschelde of het kanaal op om schepen te bevoorraden, de bekende parlevinkers. Vaak ook met merkwaardige combinaties van producten zoals hier schoenen en kruidenierswaren. Mogelijk is dit zelfs nog een summiere omschrijving en verhandelde hij nog wel meer producten. In 1924 was hij door de rechtbank te Middelburg failliet verklaard, maar later heeft hij zijn handel toch weer met succes opgepakt. Een tjdlang was hij schipper met een eigen boot, de Blazina. Marjan de Koster: “Mijn moeder vertelde verhalen uit Friesland waar ze soms op school zat, maar ook over Parijs. Ze had daar bijvoorbeeld een man zonder benen zien zwemmen. Dat maakte natuurlijk veel indruk op een kind.” Zijn kleindochter herinnert hem als een man met ook een vermogen vermogen. In 1950 verblijft hij in een bejaardenhuis in Kruiningen, zijn vrouw is dan al overleden. Pieter moet iemand geweest zijn die zich niet makkelijk schikte in zijn lot. Na het overlijden van zijn vrouw was hij mogelijk tegen zijn zin gaan wonen in het bejaardenhuis Huize Avondlicht in Kruiningen. Dit blijkt uit een brief aan zijn nicht Francien Dronkers te Middelburg. De brief van Pieter geeft een aardig beeld van de ouderenzorg in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De brief heeft als aanhef: “Lieve kleine nicht!”. Na wat gelukwensen voor het nieuwe jaar 1951 dankt hij deze nicht en haar ouders voor de vele vriendschap die hij heeft gehad in Hansweert. Samen met zijn vrouw kregen ze elf kinderen waarvan er een paar al heel jong zijn overleden. In de brief beschrijft hij ook de situatie en zijn er varing in het bejaardentehuis: “Het spijt mij nog steeds dat ik niet meer te Hansweert ben, vooral nu mijn zoon Arie daar thans ook woont, want hier is er ook het mooie al af. “ Hij vervolgt over het bejaardentehuis: “Ik heb zoo’n beetje herry gehad met ons opperhoofd, althans de persoon die ze vroeger vader moesten noemen, maar wij met meneer moeten aanspreken.” …. “ik kan het met de mede-verzorgden best vinden. Naar mijn zin zal het wel nooit meer hebben, want zoo alleen onder vreemden valt niet erg mee. De meesten zijn arm en oud en weinigen of niemand heeft het hier echt naar den zin. Uw tante Lien schijnt het hier nog al te kunnen aarden, ze helpt in de keuken en is ’s-avonds steeds in de conversatiezaal. Doch uw tante Lien is steeds in betrekking geweest en ik steeds gedurende ruim 40 jaar eigen baas, zoodat ik mij niet steeds voldoende onderdanig toonde tegenover mijn superieuren. [……] een kerkganger in een rusthuis heeft niets te zeggen, meening wordt nooit gevraagd. Drinken koud, zwart verbrande broodkorsten, te veel zuur bij de aardappelen , enz. [….] ik heb gelukkig nog al contanten en wat ik niet lust eet ik niet. Maar ik ben ook niet makkelijk, vooral met die lastige kwaal.”Ruim een jaar later op 1 november 1951 hertrouwt de dan 76-jarige Pieter met de 67-jarige Marie Timmerman (geb. 4 mei 1884 te Kruiningen). Volgens klendochter Marjan de Koster vertrekt hij dan uit het bejaardentehuis en gaat met zijn nieuwe echtgenote wonen in de Oude Polderstraat te Hansweert. Op 15 april 1957 overlijdt hij daar op 82-jarige leeftijd.

Foto 1: Pieter Quakkelaar (1875-1957) en Blazina Bruinshoofd (geb. 1879)

Foto 2: Huize Avondrust in Kruiningen

Foto 3: Het Schip de Blazina uit Hansweert in 1923.

  

WIE HEEFT MARINUS KLOOSTERMAN GEKEND?


Deze keer een vraag van iemand uit België. De foto is een familiekiekje uit 1918. Naast de familieleden staat er rechts een onbekende heer zonder hoofddeksel. De vraag is of dit Marinus Kloosterman uit Kapelle is. De foto is gemaakt aan het eind van de Eerste Wereldoorlog. Etienne Adriaens schrijft hierover:
"Mijn grootvader werd begin augustus 1914 als soldaat opgeroepen. Op 10 oktober 1914 is hij met andere soldaten bij Clinge over de grens gevlucht naar het neutrale Nederland. Via Loosduinen kwamen ze terecht in een vluchtelingenkamp in Gaasterland (Friesland). Zijn vader en broer zijn in augustus 1914 door de Duitsers vermoord. Vermoedelijk was dit de reden van zijn vlucht. Tijdens zijn verblijf in Nederland heeft hij zijn vrouw en drie zonen laten overkomen naar het Friese Balk. Daarna is het gezin in Apeldoorn terecht gekomen. Zij verbleven daar bij landbouwer Marinus Kloosterman (geboren op 6-1-1894 te Kapelle en overleden op 6-6-1951 in Canada). Op 18 juni 1918 werd in het Belgische gezin een dochter geboren. De Belgische vluchteling heeft samen met Kloosterman deze geboorte aangegeven bij de gemeente. Kort daarna is deze foto gemaakt. De ouders van Marinus Kloosterman waren Cornelis Kloosterman (31-1-1840 te Kloetinge geboren en 1-11-1915 te Kapelle overleden) en Jannetje de Jager (7-9-1858 te Kapelle geboren en daar op 31-3-1897 overleden)." Als er mensen zijn die iets meer van deze familie Kloosterman weten horen we het graag. En nog mooier zou het natuurlijk zijn indien iemand de onbekende persoon op deze foto herkent.

 

Van Ineke Slabbekoorn te Kapelle ontvingen we dit fotootje met deze toelichting: “Ik heb een foto van mijn oud-oom Merien (Marinus) Kloosterman. Zo te zien gaat het inderdaad om hem.”

 

DE NISSENHUT IN KAPELLE

Gepubliceerd 17 augustus 2018

 

Van Lean de Pree kwamen we op de faceboookpagina Kiekje Bevelanden deze foto’s tegen. Ze wist alleen dat het in 1955 was en dat haar grootouders daar gewoond hebben. Uit de reactie's op deze foto’s bleek deze woning op de kruising Oostweg / Weg naar 't Stomme Kruis in Kapelle moet hebben gestaan. Maar is nu een overblijfsel van noodwoningen van kort na de Tweede Wereldoorlog of de Watersnoodramp? De opa en oma van Lean zijn Jan Ruissen en Rina Abrahamse, woonden in deze barak in de Oostweg. Ze wist ook nog dat de barak waarschijnlijk eerst in de Vroonlandseweg stond. Ze schriijft: “Tijdens de Tweede Wereldoorlog is deze door de Amerikanen achtergelaten. Na de oorlog heeft mijn opa hem omstreeks 1946 laten verplaatsen naar de Oostweg. Opa huurde de grond van ene Sandee voor een periode van 15 jaar. Toen t huurcontact afliep is de familie verhuisd naar het ouderlijk huis van oma, ook in de Oostweg. Opa was fruitkweker. In de winter werkte hij bij Van der Have, in de kolen of in de mossels.”

Historicus en in woner van Kapelle Gerard Lepoeter komt met de volgende reactie: “We hebben het niet over een barak maar over een (aangepaste) nissenhut. De nissenhut is een vinding uit 1916 van de Canadese kapitein Nissen. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden er 100.000 van geleverd aan de geallieerde legers om te dienen als onderkomens voor de troepen, dicht achter de frontlinies. Veel meer comfort dan de legertenten. De nissenhut bestaat uit houten vlonders en rondgebogen golfplaten. Een bouwpakket wordt in vier uur door vier personen opgebouwd. Als de gevechtstroepen verder trekken worden ze vaak achtergelaten. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden ze door de geallieerden weer massaal gebruikt.

We weten dat er in oktober 1944 door de Canadezen rondom Kapelle minstens vier zijn geplaatst, waarvan twee in Vroonland. Omdat we hier gedurende een half jaar vlak aan de noordgrens van het bevrijde gebied zaten, bleven de troepen geruime tijd ter plaatse. Wiens eigendom waren de nissenhutten in 1945 toen ze ongebruikt raakten? Van de eigenaren van de grond waarop ze stonden?

Eén van de nissenhutten in Vroonland kwam omstreeks 1946 in bezit van Jan Ruissen (van wie en op welke wijze?) en werd gedemonteerd en overgebracht naar de Oostweg (tegenover de Weg naar het Stomme Kruis). Hij werd daar opgebouwd en ingericht als woning. Gebouwd op een stenen trasraam en voorzien van in steen gemetselde kopse gevels. Ramen in de zijwanden. De nissenhut stond er op grond van de fruitkweker Dignus Sandee uit de Biezelingsestraat. Jan Ruissen woonde er tot omstreeks 1955. Daarna woonde Ad de Schipper er in. Ad de Schipper verkocht de nissenhut in 1975 aan Adrie de Regt, die er tot 1980 in woonde. Adrie de Regt bouwde ter plaatse in 1980 een riante woning, de nissenhut werd toen afgebroken.

In Kapelle is er van de nissenhutten niets meer te vinden. Op meerdere plaatsen in Zeeland zijn er nog aanwezig.”

Gepubliceerd 19 augustus 2018

 

WISSENKERKE
Arianne Van Arkel-Burmanjer plaatste deze foto’s op haar facebookpagina. Het zijn enkele schuurtjes in de Zuidstraat in Wissenkerke op Noord-Beveland. Vroeger waren het woningen, maar met hoeveel mensen woonden ze daar? En welke voorzieningen hadden deze woningen.

Arianne schreef er de volgende toelichtng bij: “Zuidstraat in Wissenkerke, huizen, nu schuurtjes met geschiedenis. Voorheen woningen waarin dorpsgenoten woonden met namen als van Haperen, Hoogerheide enz. De man in het groene shirt, Bardolf, wist me dat te bevestigen, ook dat het huisje nog eigendom is van Krijn Van Liere, momenteel al 101 jaar, wonend in Zorgcentrum Cleyenborch.”

 

DOODGAAN IN VROEGERE TIJDEN

Gepubliceerd 23 augustus 2018

 

 

 Tegenwoordig gaan we veel opener met de dood om. Het is iets dat bij het leven hoort. We leven met elkaar mee en delen het soms op facebook. Uitvaarten worden meer persoonlijker, soms heeft de overledene ook de details van zo’n uitvaart al beschreven. Het hoort bij de tendens om zelf de regie over het leven en de dood te houden. Het is een trend die sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw is ontstaan. Maar hoe was het vroeger? Als je mensen er naar vraagt dan was er een ‘zwijgcultuur’. Over de dood werd niet gesproken. Dat stopte je weg. Artsen zeiden niet dat je ongeneeslijk ziek was. Je verkeerde in onzekerheid en familie mocht ook niet zeggen dat je binnen afzienbare tijd dood zou gaan. Dat was te confronterend voor de betrokkene, daar zwijg je over. Je vindt dit ook terug in brieven uit die tijd. Marjan de Koster (1949) uit Rilland verloor als 12-jarig kind haar moeder Jacomina Quakkelaar (1914-1962) aan leukemie. Ze heeft nog een brief die haar vader Gerard de Koster (1913-1964) op 1 juli 1962, enkele weken voor het overlijden, naar zijn familie stuurde. Op dat moment lag haar moeder in ziekenhuis St. Joanna te Goes. De inhoud geeft een goed tijdsbeeld: 

“Zojuist terug uit het ziekenhuis en het gaat nog al redelijk wel met haar. Ze voelde zich vandaag bijzonder goed, ook lekker gegeten en goed geslapen. De dokter was nog al tevreden geweest vanmorgen. Deze week de huisdokter nog gesproken en die zei dat er van haar ziekte twee soorten zijn. De ene werkt snel en er is niets aan te doen, de andere werkt langzaam en is veel aan te doen. Drie weken geleden dachten wij dat het de snelwerkende variant was en gaven we haar nog hoogstens 14 dagen te leven. Dit is in ieder geval niet uitgekomen, dus geloof ik dat ze nog een redelijke kans heeft. Nog steeds weet ze zelf niet hoe erg ze geweest is, en kan ik dit gelukkig nog al goed verborgen houden voor haar.” Verderop lezen we: “Van de week heeft ze tweemaal bloed gehad, in totaal al vijf liter, maar het gaat nu met steeds grotere tussenpozen. Ze ligt nu ook veel rustiger op een kamertje met zijn drieën. De zaal was veel te druk voor haar. De dokter had gisteren tegen haar gezegd dat ze er nog lang zou moeten blijven, maar dat vind ze zelf ook niet erg. Ze zei: “Ze moeten me nu maar houden tot ik helemaal beter ben.” Van de week juffrouw Moerdijk nog gesproken in Bath, en die vertelde nog dat haar man ook aan een bloedziekte was overleden. Hij is maar drie weken ziek geweest. Ik zei: “Ze is al een week of tien ziek.” Al met al gaat het beter dan we durfden hopen, zonder nu direct een hoerastemming aan te heffen.”

Tot slot nog en vermanend woord van Gerard aan zijn familie: “Je schrijft haar maar eens, als je maar niets van haar ernstige ziekte laat merken.” Aan het eind van deze maand op 30 juli 1962 overleed Jacomina de Koster-Quakkelaar op de leeftijd van 48 jaar in het ziekenhuis St. Joanna te Goes.

Foto 1: Trouwfoto van Gerard de Koster en Jacomina Quakkelaar.

Foto 2: Het gezin De Koster met hun kinderen.

 

NISSENHUT ALS NOODKERK

Gepubliceerd 24 augustus 2018

Recentelijk publiceerden we een artikeltje over de tot woning omgebouwde nissenhut in Kapelle. Onze regionaal historicus Gerard Lepoeter schrijft ons daarover nog een vervolg over de nissenhut in Ellewoutsdijk die als noodkerk dienst deed:"In oktober 1944 werd het dorp Ellewoutsdijk inclusief de oude dorpskerk voor een groot deel verwoest. De oorlog was er onbarmhartig. Op 7 april 1946 werd in het dorp een noodkerk in gebruik genomen. Hoe was deze tot stand gekomen? Men had twee nissenhutten aangeschaft, ieder met een lengte van acht meter en deze achter elkaar geplaatst. Vervolgens werden ze overlangs doormidden geknipt en de beide helften drie meter uit elkaar geplaatst. De ruimte die daardoor ontstond werd overdekt met een hoger gelegen dak van gebogen golfplaten met tussen het lagere en het hogere dak aan beide zijden een glasstrook. De kerkzaal had een breedte van 7,80 meter. De voor- en achtergevel werden in steen gebouwd. Het kerkje werd voorzien van een eenvoudig torenspitsje.

Naderhand werd een nieuwe kerk gebouwd, op 28 april 1951 werd deze ingewijd. De noodkerk werd afgebroken en verkocht aan de landbouwer Allemekinders aan de Westdorpseweg te Baarland. Daar werd het op het erf opgebouwd en als schuur in gebruik genomen. Zelfs het torenspitsje bleef behouden. In de loop van de jaren was het bouwwerk zwaar in verval geraakt.


Door het initiatief van ir. Frans Rothuizen heeft het leven van de noodkerk op het nippertje een drastische wending gekregen. Het is met de nodige inspanningen gelukt om tot een verplaatsing naar het terrein van het Bevrijdingsmuseum te Nieuwdorp te komen. Daar is aan de hand van authentiek fotomateriaal en bouwtekeningen met hulp van veel vrijwilligers en de genie een drastische restauratie uitgevoerd, met onder andere de originele gevelindeling en het torentje boven de entree. Op 22 april 2016 was er de officiële ingebruikname.
Op het terrein van het Bevrijdingsmuseum is en blijft het fenomeen nissenhut als bijzondere herinnering aan de oorlogsdagen van 1944 dus te bewonderen."

 

WEZENMARKT

Gepubliceerd 25 augustus 2018

 

Van Jacqueline Pieterse-Baijens vonden we op de facebookpagina Kiekje Bevelanden een stukje familiegeschiedenis. Gedeelten met wat aanvullingen nemen we hier over. Op 4 augustus 1878, sterft Pieternella Boom, de weduwe van Pieter Baijens, in het gehucht Oud-Sabbinge. Ze laat vijf zeer jonge kinderen na die dan dus in één klap wees zijn. Wat gebeurt er vervolgens met deze kinderen? We kunnen daar meer over lezen in het boekje Jantje Fief dat in het Gemeentearchief Goes aanwezig is. In een volgend artikeltje komen we daar nog op terug. In Wolphaartsdijk is geen weeshuis, dus worden de kinderen uitbesteed bij gezinnen. Die gezinnen krijgen daarvoor geld, want een weeskind voeden kost geld.

Om te beginnen krijgen de kinderen een stel nieuwe kleren van het armbestuur - kleren waar ze het de komende jaren mee moeten doen. Niet lang daarna komt de veldwachter ze weghalen bij de familieleden waar ze tijdelijk zijn opgevangen na de dood van hun ouders. De veldwachter neemt de kinderen mee naar de plaatselijke herberg waar de kinderen op een soort podium moeten staan. Daar worden ze gekeurd door hun toekomstige eigenaars. Nadat iedereen de kinderen langs alle kanten heeft kunnen betasten en duwen zoals je dat doet als je een koe gaat kopen, begint de veiling. De veldwachter opereert als veilingmeester. Hij noemt een bedrag wat steeds hoger wordt totdat iemand "mijn" roept. Het kind is dan voor een jaar bij deze persoon en hij krijgt er het bedrag voor wat de veldwachter afriep op het moment dat hij "mijn" riep. 

Op dat aanbesteden van wezen, maar dat deed men ook met hulpbehoeftige ouderen, kwam steeds meer kritiek. In de Goesche Courant van 22 december 1874 vinden we hierover een artikeltje dat ondertekend is door Dr. W. van Lingen, Het heeft als titel ‘Een klein Kerstpreekje over een groote zaak.’ Hij spreekt in de tekst zijn verontwaardiging uit over het uitbesteden van wezen: “…. Kwam het mij ter ooren, dat ook in Zuid-Beveland nog hier en daar de Christelijke (!) gewoonte bestaat om arme weeskinderen aan den minstbiedende te besteden.” Verder schrijft hij “Die besteding schijnt (is er wel grooter ironie denkbaar?) omstreeks ’t Kerstfeest te vallen.” Ook verhaalt hij van een predikant die had meegeboden en een kind voor vijftien gulden werd verpacht. Dat was een hoger bedrag dan gebruikelijk. De schrijver meldt dan ook voldaan: “Zoo iets is natuurlijk de beste remedie ter bestrijding der kwaal.” 

Officieel moet de eigenaar van het weeskind (eigenaar voor 1 jaar, een jaar later wordt het kind opnieuw naar de veiling gebracht) het kind een goede opvoeding geven, en uiteraard zorgen dat het geen honger heeft en er deftig bij loopt. In werkelijkheid zijn de kinderen arbeidskrachten die in het beste geval net genoeg eten krijgen om te kunnen overleven en van nieuwe kleren is zelden of nooit sprake. Afhankelijk van hun leeftijd moeten ze licht of zwaar werk doen. Kinderen van een jaar of 5 moeten bijvoorbeeld op de koeien passen, de kippen verzorgen, onkruid wieden. Oudere kinderen moeten het huishouden doen en voluit meehelpen waar ze maar kunnen. Verder is het doodnormaal dat ze fysiek mishandeld worden en dat de eigenaar er zijn frustraties op afreageert. De arts die 140 jaar geleden de weesmarkt beschrijft, vertelt er ook bij dat de kinderen allemaal staan te huilen en zich angstig aan elkaar vastklampen - broers en zusjes - maar vervolgens gewoon allemaal van elkaar werden gescheiden.

De vijf weeskinderen van Pieternella Boom komen allemaal terecht in een ander gezin, maar wel in het zelfde gehucht. Haar jongste zoontje Maarten komt terecht bij bakkers en wordt later bakkersknecht. Hij verhuist naar Middelburg waar hij mede-oprichter wordt van de S.D.A.P, de sociaal democratische arbeiderspartij waar later de PvdA uit is ontstaan. Maarten (de man op de foto) sterft heel jong en laat twee zoontjes na. Eén van deze kinderen is de vader van Gerard Baijens, oprichter van Middelburgse toneelgezelschappen en toneelspeler.

 

DE AEROPLAAN

Gepubliceerd 27 augustus 2018

 

 

“Per Aeroplaan breng ik u de groeten aan Uit ’s Heer-Arendskerke” zagen we op een ansichtkaart van ongeveer 100 jaar geleden staan. Een getekend vliegtuigje zie je boven het dorp vliegen. Een soortgelijke kaart vonden we ook van Hansweert. De nieuwsgierigheid was geprikkeld, want wat betekent ‘Aeroplaan?’ Het blijkt een woord te zijn dat alleen nog in kruiswoordpuzzels wordt gebruikt. Het is de benaming die men gebruikte voor de eerste vliegtuigen.


De foto’s zijn gebruikt bij een artikel uit 2011 toen er in de Zeeuwse Bibliotheek een expositie was over 100 jaar luchtvaart in Zeeland, De eerste vliegdemonstraties in Zeeland vonden plaats in 1911 bij Goes en Vlissingen. Tien jaar later, in 1921 zijn er opnieuw grote vliegdemonstraties die in de laatste weken van augustus nabij Wilhelminadorp en het vliegveld van Vlissingen worden gehouden. Dit is echter niet de oudste Zeeuwse proef met de luchtvaart, want die vindt plaats in de 18de eeuw. J.A. van de Perre laat op 5 april 1784 een ballon op vanuit de achtertuin van zijn huis aan het Hofplein (het huidige Zeeuws Archief). Op 29 april 1784 laat de Middelburgse fysicus Reghter een ballon opstijgen vanaf het voorplein van het gasthuis. De (onbemande) ballon is gevuld met damp van ‘vitrioolzuur en spykers’ en zweeft in niet minder dan vijf à zes uur naar Schiedam toe, waar de ballon in het riet komt vast te zitten.

 

In 1963 wordt de werkgroep vliegveld Midden-Zeeland opgericht. Op 13 juni 1970 wordt het vliegveld geopend en het stationsgebouw is in april 1971 gereed. Op werkdagen wordt er viermaal de route Schiphol, Zestienhoven, Noord-Sloe gevlogen en tweemaal per dag naar Lille met de tweemotorige Dornier Skyservant (10 passagiers). De luchtlijn wordt op 1 juli 1970 geopend en op 1 oktober 1971 alweer stopgezet omdat het vervoer beneden verwachting blijft. In het weekeind worden rondvluchten georganiseerd. Tijdens een van deze rondvluchten stort eind augustus 1970 een vliegtuig neer op een plaat in het Veerse Meer waarbij drie mensen het leven verliezen en zeven mensen gewond raken. Het vliegveld is bestemd voor internationaal burgerluchtverkeer tot vijf ton. De vliegclub Midden-Zeeland telt vooral veel zweefvliegtuigen. Het volledige artikel kunt u lezen op https://weblog.dezb.nl/luchtvaart-in-zeeland/

 

FRANS NAEREBOUT 

Gepubliceerd 29 augustus 2018

Vandaag is het 200 jaar geleden dat Frans Naerebout te Goes overleed. Algemeen is het verhaal dat hij de laatste jaren van zijn leven in armoede aan het Goese Sas woonde. In de rubriek Bevelands Heem in de Bevelandse Bode is ook aandacht geweest voor zijn leven. Piet Wiskerke uit Lewedorp schreef daarop als reactie dat Naerebout de laatste jaren in redelijke welstand had geleefd. "De meest algemeen bekende bewoner uit de begintijd van de kolonisatie van de Wilhelminapolder was ongetwijfeld Frans Naerebout. Deze was, tot het continentaal stelsel alle overzeese handel lam legde, zeeloods geweest te Vlissingen. Beter dan wie ook kende hij de gevaren van de stromen is de behouden thuiskomst en zandbanken in de monding van de Westerschelde en meer dan eens is de behouden thuiskomst van een schip alleen aan zijn navigatiekunst te danken geweest.

Zijn bekwaamheid als loods kon slechts door enkele ingewijden ten volle beoordeeld worden, maar zijn optreden als mensenredder werd algemeen bekend in den lande, na zijn eerste grote redding in 1798 toen hij onder uiterst moeilijke omstandigheden 87 mensen redde uit het wrak van de Woestduyn, een koopvaarder van de Vereenigde Oost Indische Compagnie. De Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem beloonde hem hiervoor met haar zilveren medaille en 23 dukaten. Gedichten ja zelfs een toneelstuk, werden aan deze moedige redding gewijd. In latere jaren hebben nog enige honderden schepelingen hun leven aan Naerebout te danken gehad. 's-mensen roem duurt echter kort. Toen de zeehandel geheel stil lag,werd hij zonder meer ontslagen als zeeloods en moest hij maar zien hoe hij zich redde.

In 1808 solliciteerde hij naar de betrekking van lantaarnopsteker bij de zojuist geplaatste vuurbaak op Oost- Beveland, bij de monding van de Zandkreek. Hij werd inderdaad benoemd en kreeg voor dit werk de geringe vergoeding van driehonderd gulden per jaar. Hij moest in de onmiddellijke nabijheid van de vuurbaak wonen in een eenvoudige hut,die te klein en te slecht was om zijn gezin te huisvesten. Zijn vrouw moest daarom in Goes verblijf houden Het honorarium van lantaarnopsteker was uiteraard te gering om een gezin van te onderhouden en hij geraakte aan lager wal. Zo troffen kort na de aanvang van de bedijkingswerken van de Lodewijkspolder, Van den Bosch (dijkgraaf en vertegenwoordiger van de eigenaren van de Lodewijkpolder, de latere Wilhelminapolder) en enige andere leden van de hoofdcommissie hem aan in de herberg van Kokke te Goes.geheel vergeten en in armoede sukkelende. Vanaf dat ogenblik heeft Van ben Bosch alles gedaan om Naerebout te helpen. Hij publiceerde artikeltjes over Naerebout in Zeeuwse en Hollandse couranten en hield een lezing over zijn verdiensten voor het departement Goes van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Hij zorgde er voor dat Naerebout werd aangesteld als bode en opzichter van het dijkbestuur van Lodewijkspolder. Dat hij beheerder werd van de herenkeet en een gedeelte daarvan mocht bewonen. Ook de benoeming van Naerebout tot sluiswachter en havenmeester bij het Sas van Goes en diens benoeming tot Broeder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw mag aan het optreden van van Van den Bosch worden toe geschreven. Stamperius (kinderboekenschrijver en onderwijzer te Wilhewlminadorp) die de verdiensten van Naerebout heeft beschreven, doet de waarheid geweld aan, wanneer hij constateert, dat de laatste levensjaren van Naerebout gekenmerkt werden door armoede en gebrek. Dank zij van den Bosch heeft Naerebout een financieel betrekkelijk onbezorgde levensavond gehad en nog vele eerbewijzen en waardering ondervonden. Dat hij tot zijn dood in de vervallen hut op Oost-Beveland moest wonen is blijkens het hierboven meegedeelde, ook niet juist. In zijn laatste gesprekken met Van den Bosch heeft Naerebout hem voor alle hulp zijn dank betuigd. Na zijn overlijden op 29 augustus 1818 werd hij mede op kosten van de sociëteit, plechtig begraven in de Grote Kerk te Goes.

Deze gegevens komen uit het boek "de Wilhelminapolder 1809-1959.