Winter 2019 - 2020



Gepubliceerd 4 januari 2020
Link Facebook

JB

OVER ARMENZORG EN WEEZENVERPLEGING, HET PROEFSCHRIFT VAN EEN DOMINEE OP ZUID-BEVELAND

Op 8 juni 1870 trouwt Arie Schmidt in Dordrecht met Anna Margritha Fris. De bruidegom is dan 43 jaar en van beroep opzichter bij bouwwerkzaamheden. Arie Schmidt is de oudste zoon van een metselaar. Hij heeft altijd bij zijn ouders en zijn tien broers en zussen gewoond. Wanneer ook zijn moeder overlijdt, moet Arie op zoek naar een goede huisvrouw.


Zijn bruid, Anna Margritha Fris, is 25 jaar en de dochter van een timmerman. Ze heeft niet bepaald een onbezorgde jeugd gehad. Kort voor haar tiende verjaardag sterft haar moeder. Een week later sterft haar 3-jarige broertje Frans en een maand na het overlijden van zijn moeder, sterft ook haar babybroertje van 3 maanden.

 


Ruim een jaar later hertrouwt haar vader. Er komt een halfzusje wat als baby sterft, en een paar jaar later komt er een halfbroertje wat korte tijd later ook overlijdt. Vervolgens overlijdt ook haar vader en is Anna Margritha op haar 18e volledig wees.


Het zijn bekende verhalen binnen de familie Schmidt. Ook de vader van bruidegom Arie Schmidt verloor als 9-jarig jongetje zijn vader. Zijn moeder bleef achter met 4 jonge kinderen waarvan de jongste amper een paar maanden oud was. Wellicht kon ze alleen overleven dankzij de steun van de Gereformeerde armenzorg, met alle bijbehorende bemoeizucht en vernederingen van dien.


Arie en zijn vrouw krijgen drie zonen. Hun oudste zoon, Johannes Daniël, wordt predikant en zal rond zijn 40ste beginnen aan een proefschrift voor de universiteit van Utrecht. Hij is dan al getrouwd en vader van een zoon en een pasgeboren dochtertje, Anna Maria Geertruida, vernoemd naar zijn moeder en zijn echtgenote.


Het proefschrift van dominee Schmidt gaat over de behandeling van weduwen en wezen in vroeger eeuwen. Hij gebruikt daarvoor onder andere de archieven van het weeshuis van Dordrecht, waar hij zelf ook is geboren en waar mogelijk zijn overgrootmoeder Maria Stap moest aankloppen voor steun na de plotselinge dood van haar man.


Hij gaat ook naar Vlissingen, waar zijn overgrootvader Jan Smit op 10 juli 1811 overleed in de Palingstraat. Vlissingen lag in 1811 bijna volledig in puin na een langdurige beschieting met kanonnen door de Engelsen in de zomer van 1809. Mogelijk was zijn overgrootvader betrokken bij de wederopbouw van de stad, terwijl zijn vrouw en kinderen in Dordrecht bleven wonen.

 

Hoe dan ook, na vier jaar is het proefschrift klaar en op vrijdag 2 juli 1915 reist dominee Schmidt van Kapelle naar Utrecht om zijn onderzoek te gaan verdedigen, genaamd "Weezenverpleging bij de Gereformeerden in Nederland tot 1795". Het proefschrift is opgedragen "aan mijne vrouw". Het levert hem vanaf dan de academische titel op van 'Doctor in de Godgeleerdheid'.


Het onderzoek gaat over de vraag in hoeverre de Gereformeerde kerk in Nederland haar roeping vervulde om zorg te dragen voor de wezen van de Gereformeerde lidmaten, en hoe ze die roeping concreet gestalte gaf. Hoe werden de wezen precies opgevoed?


In zijn conclusies is de dominee erg mild voor de kerk: ze deed haar best met erg beperkte middelen en slaagde er desondanks in om veel wezen toch op te voeden tot deftige burgers die goed hun weg vonden in de maatschappij van die dagen.


Het proefschrift - feitelijk een boek van 300 bladzijden - is ook vandaag nog interessant en relatief zeer leesbaar geschreven. Dankzij de Universiteit Utrecht kunnen we het tegenwoordig online lezen. Het is te vinden door de titel in te geven als zoekopdracht, een rechtstreekse link is helaas niet mogelijk.

Met name het eeuwige gebrek aan fondsen voor de dagelijkse kosten in het weeshuis vormt min of meer de rode draad van het boek. Heel af en toe slaagde een voormalig weeskind er in om een fortuin te vergaren en dat fortuin dan per testament na te laten aan het weeshuis wat hem als kind had opgevangen. Zodat zijn lotgenoten minder honger, minder kou en betere kleren zouden hebben dan hij zelf had gekregen.


Maar meestal moest het lokaal bestuur de financiële putten van het plaatselijk weeshuis dempen. Soms gebeurde dat via een tijdelijke belasting, soms via een collecte en meestal kwam het rechtstreeks uit de kas van de gemeente.


Weeshuizen ondersteunden soms ook andere behoeftigen in de maatschappij die buiten de muren van het weeshuis verbleven. Daarvoor waren geen vaste regels, we mogen dus aannemen dat de persoonlijke oordelen van de weesmeesters een doorslaggevende rol speelden in de vraag wie wel en wie geen financiële steun kreeg.


Daarnaast werden ook veel weeskinderen uitbesteed. Er was dan geen weeshuis (een gebouw) in het dorp of het stadje en weeskinderen werden voor een gering bedrag in de kost gegeven bij gezinnen. Deze gezinnen hadden meestal geen liefdadige bedoelingen met het weeskind.


Het geld wat de gezinnen kregen om het weeskind te voeden, te kleden en naar school te laten gaan, verdween meestal spoorloos in de zakken van het gezinshoofd en het weeskind werd gezien als extra arbeidskracht.


Er waren in die dagen massa's werkzaamheden die voor kleuters en iets oudere kinderen geschikt bevonden werden, zoals kippen voeren, meehelpen bij huishoudelijke taken en de hele dag bij de koeien in de wei zitten om ze in de gaten te houden en ze 's avonds weer naar huis te brengen. Voor schoolgaan bleef dan weinig tijd over.

 

Zodra de weeskinderen meerderjarig werden, mochten ze het weeshuis verlaten. Ze werkten dan allemaal intussen al jarenlang ergens in loondienst. Dat loon moesten ze afgeven aan de weesmeesters; het vormde een welkome bron van inkomsten voor het huis.


Maar het loon van hun laatste jaar onder de hoede van de weesmeesters werd opgespaard en dat kregen ze mee als uitzet wanneer ze het weeshuis mochten verlaten. Sommige weeshuizen voegden daar ook nog een nieuw stel mooie kleren aan toe.


Weer andere weeshuizen beperkten zich soms tot een uitzet in goederen omdat ze hadden gezien dat de weeskinderen hun opgespaarde geld toch maar meteen besteedden aan goud en zilver en dat vonden de weesmeesters pure geldverspilling.


Het boek bevat ook een aantal smakelijke citaten over de geneeskundige zorgen aan zieke weeskinderen. In tegenstelling tot wat we misschien zouden verwachten werden kosten noch moeite gespaard om zieke weeskinderen weer op de been te krijgen.


We lezen dat de chirurgijn Mr. Barnardus te Wissekerke voor de in die tijd kolossale som van 11 gulden gedurende een heel jaar geneeskundige hulp moest verstrekken aan alle arme zieken uit de gemeente. Inclusief "het sere hooft van N.N. op conditie, dat het hooft nu over een jaar nog moet blijken geheeld te sijn, genesen of geen geldt". Kortom, de chirurgijn werd pas na twee jaar uitbetaald en hij kreeg zijn geld alleen maar op voorwaarde dat NN geen 'seer hooft' meer zou

ebben.

In het weeshuis van 's Gravendeel woont dan weer "een knaap met een dodelijk verderv in sijn regter kakebeen en wang". Hij mag voor behandeling naar Rotterdam waar de beroemde dokter Gram woont. De dokter krijgt 3 gulden en 5 stuivers per week om de jongen te genezen.


En dan is er Caetje F. met haar "melaatsche en voor ongeneeslijk gehouden wordende hooft". In 1715 wordt met een chirurgijn in Brielle een overeenkomst gesloten dat hij haar zal proberen te genezen. Als het lukt krijgt hij van het armbestuur 75 gulden, op voorwaarde dat Caetje minstens een half jaar erna nog altijd genezen is.



 

Gepubliceerd 6 januari 2020
Link Facebook

 

JB

JOHANNA CATHARINA DE WOLF

In een huisje in de Nieuwstraat in Goes, tegenover de ingang van De Prins van Oranje, wordt op 4 december 1879 een baby bezorgd. Het is een meisje van ruim een jaar oud. Haar naam luidt voluit Johanna Catharina de Wolf. Ze is op 24/10/1878 geboren in het ziekenhuis aan de Binnenvestgracht in Leiden.

De directeur van het ziekenhuis doet persoonlijk aangifte van haar geboorte. Hij verklaart dat de moeder van het kindje een dienstbode is die woont in 's Gravenhage. De moeder heeft exact dezelfde naam als de baby. Een officiële vader is er niet en we kennen ook niet de leeftijd van de moeder.

Hoe komt een kindje uit Leiden een jaar later terecht in een pleeggezin in Goes? Misschien wel omdat haar moeder ook in Goes is geboren. De Goese kleermaker Jan de Wolf en zijn vrouw Jannetje van Weele krijgen namelijk op 12/7/1851 een dochter die ze Catharina Johanna noemen. De moeder van het gezin sterft vier jaar later. Misschien vergiste de directeur van het ziekenhuis zich in de volgorde van de namen.

De kleine Johanna Catharina de Wolf komt in 1879 als "bestedeling" terecht bij Jan Voois en zijn vrouw Dina Reijnhoudt. "Bestedeling" wil zeggen dat het gezinshoofd geld ontvangt om het kindje met zorg en liefde groot te brengen. Meestal zijn bestedelingen weeskinderen, maar in dit geval leeft de moeder nog. Wellicht kon ze onmogelijk zelf voor haar kindje zorgen en was er ook geen naaste familie die dat kon of wilde.

In het gezin Voois zijn zeven jaar eerder ook nog twee half verweesde nichtjes in huis komen wonen, samen met hun vader die "polderwerker" is. Polderwerkers doen het zware werk bij de aanleg van dijken, kanalen en spoorwegen. Ze staan bekend als zeer ruw volk wat graag veel drinkt.

Gezinshoofd Jan Voois is van beroep koopman. Tegenwoordig zouden we eerder spreken van handelaar. Tussen 1882 en 1889 laat "J. Voois uit de Nieuwstraat" per annonce in de krant jaarlijks weten dat hij beschikt over een "fraaien rammelaar, gekruist Vlaamsch - Engels". We moeten dan denken aan een konijn wat kan zorgen voor nageslacht "van uitmuntende kwaliteit". Vermoedelijk zijn aan de fraaie kruising ettelijke minder geslaagde konijnen vooraf gegaan, zodat er toch regelmatig vlees op tafel verscheen in het gezin Voois.

Op 3/12/1887 verschijnt een annonce in het Volksblad met de mededeling dat er bij J. Voois in de Nieuwstraat "deze en volgende weken puik kalfsvleesch à 30 cent per kilo of 15 cent per halve kilo (vijf ons)" is te verkrijgen en dat hij bovendien "handelt in alle soorten van wild en gevogelte".

De familie Voois deelt het huis in de Nieuwstraat met nog een ander gezin. Eén van die gezinnen - ze komen en gaan - is dat van Marinus Vermeule en zijn vrouw Berbera van Blitterswijk. We zullen ze later nog tegen komen.

Wanneer ze achttien jaar is, verhuist pleegdochter Johanna Catharina de Wolf naar Middelburg voor haar eerste betaalde betrekking als werkmeid bij een familie. Ze wisselt in Middelburg een aantal malen van werkgever tot ze in juni 1901 hoogzwanger terugkeert bij de familie Voois in de Nieuwstraat. De geschiedenis herhaalt zich. Er is geen officiële vader voor haar kindje.

Johanna Catharina is niet de enige die op alle dagen loopt in het gezin. Ook dochter Pieternella Voois kan elk moment bevallen, bij haar is het haar tweede kindje van een officieel onbekende vader. Wellicht delen de twee zwangere vrouwen dezelfde bedstee.

Op 17/6/1901 wordt vroedvrouw Machelina Meijderts geroepen, want Pieternella gaat bevallen. Er wordt een meisje geboren wat ter wereld komt met misvormde armpjes en handjes. Pieternella Voois noemt haar vaderloze dochter naar zichzelf.

Een week later staat Machelina Mijnderts opnieuw op de stoep en bevalt Johanna Catharina van een zoon die ze eveneens vernoemd naar haarzelf, namelijk Johannes. Ze gaat opnieuw aan het werk als dienstbode. En bijna drie jaar later, op 26/2/1904, staat de vroedvrouw weer voor de deur.

Dit keer komt er een vaderloos dochtertje wat de naam Johanna krijgt. Het kindje overlijdt wanneer het 6 dagen oud is. Een schoonzoon van de familie Voois, Joannes Verraes, gaat voor haar aangifte doen van het overlijden.

En dan ontmoet ze een man die het serieus met haar meent. Het is Leendert Vermeule, een zoon van de familie Vermeule die ooit samen woonde in de Nieuwstraat met de familie Voois. Leendert is bereid het oudste kind van zijn aanstaande vrouw te erkennen als zijn eigen zoon, zodat het kind niet langer meer de schande hoeft te dragen die alle "onechte" kinderen in die periode te beurt valt.

In de jaren voordat hij zijn aanstaande vrouw tegen komt, verblijft Leendert met de regelmaat van de klok in de strafgevangenissen van Goes en Middelburg. Het begint op zijn veertiende wanneer hij twee dagen vast zit wegens "straatschenderij". Vandalisme, zouden we nu zeggen.

Het helpt niet veel want een jaar later krijgt hij exact dezelfde veroordeling. Nog eens een jaar later, op 30/1/1896, wordt hij drie dagen opgesloten voor "het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de 16 jaren". Leendert is dan zelf 17 jaar.

In totaal verdwijnt hij maar liefst 32 keer achter de tralies. Vanaf 1901 tot 1904 krijgt hij onder andere jaarlijks gevangenisstraffen van twee tot zes weken, elke keer voor mishandeling. En elke keer noteren de gevangenisbewaarders dat hij zich in de cel goed heeft gedragen.

Op 15/6/1905 trouwt Johanna Catharina de Wolf op het stadhuis van Goes met Leendert Vermeule. Bruid en bruidegom zijn dan allebei 26 jaar en Leendert heeft werk gevonden als "opperman". Tijdens de plechtigheid erkent Leendert het dan 4-jarig zoontje van zijn bruid als zijn eigen kind. Ook de moeder van de bruid komt even ter sprake. Ze blijkt op dat moment in Rotterdam te wonen.

Na zijn huwelijk volgt voor Leendert nog één veroordeling. In maart 1907 moet hij een straf uitzitten wegens "openbaar dronkenschap". En dat was het. Blijkbaar was het huwelijk met Johanna Catharina precies wat Leendert nodig had om uit de gevangenis te blijven.

Johanna en Leendert krijgen samen 10 kinderen. Dochtertje Cornelia Dina wordt 4 maanden oud, Berbera sterft na 13 maanden, Philippus en Maria Pieternella worden allebei 5 maanden, een tweede Philippus overlijdt een week na zijn eerste verjaardag. Van de tweeling Jan en Livinus overlijdt Levinus na anderhalf jaar.

Maar de zonen Marinus, Jan, Cornelis en Leendert bereiken vermoedelijk de volwassen leeftijd; alleen Marinus is nog terug te vinden in de archieven; hij wordt 44 jaar en overlijdt in 1949 in de Haarlemmermeer. Ook (stief)zoon Johannes trouwt in de Haarlemmermeer.

Johanna Catharina de Wolf overlijdt op 27/2 1923 om half vijf 's middags in Goes op 44-jarige leeftijd. In haar overlijdensakte valt te lezen dat "omtrent haar moeder geen verdere gegevens bekend zijn".

Haar oudste zoon Johannes is dan 21. Zoon Marinus is net 16 geworden als zijn moeder sterft. Leendert moet nog 7 worden, Jan is 13. De jongste, de kleine Cornelis, is juist 5 geworden. We weten niet waar de jongste kinderen heen gaan als hun moeder er niet meer is.

Weduwnaar Leendert Vermeule zal in elk geval niet hertrouwen. Hij is net 45 als zijn vrouw sterft en hij belandt op een bepaald moment in zijn leven in Halsteren waar zich ook het bekende gesticht Vrederust bevindt. Daar overlijdt hij 24/9/1965 op 86-jarige leeftijd.

De twee afbeeldingen tonen de Nieuwstraat in Goes. De ene afbeelding is uit ongeveer 1902. De andere afbeelding is uit omstreeks 1928 en toont aan de linker kant de ingang van de Prins van Oranje. Deze afbeelding komt van de Beeldbank van de Zeeuwse Bibliotheek.

 


 

Gepubliceerd 10 januari 2020
Link Facebook

 

DE AFSLAGER

We komen ze iedere dag tegen, kleine oproepjes in de krant waarin de meest uiteenlopende zaken worden aangeboden of gevraagd. Zoals deze oproep: “schitterende zwart/wit foto van de familie Polfliet, een oma in dracht en Helena Elisabeth Adriana Polfliet (overleden 5-2-1969). Ze was gehuwd met Guiljam Bruël, de afslager van de groenteveiling.”

Onze interesse is gewekt. Ook een familielid van deze mevrouw heeft zich gemeld. Natuurlijk krijgt die de eerste keus voor de foto. Maar er is ook een stamboom met wat stukken van de familie Bruël, die we mee kunnen nemen. We zoeken eerst op de website ‘Zeeuwen gezocht’. Al snel komen we gegevens over deze vrouw tegen. Ze is op 22 februari 1902 te Goes geboren als dochter van Jean Baptist Polfliet en Francina Eversdijk. Geleidelijk ontvouwt zich de geschiedenis van een familie.

Op 29 april 1926 trouwt ze te Goes op 24-jarige leeftijd met de 23-jarige Guiljam Bruël, die eveneens te Goes is geboren. Zijn vader is Anthonius Bruël, koopman van beroep, en zijn moeder is Cornelia Cooman.

Als beroep van de bruidegom staat ‘los werkman’. Met de term 'werkman' werd bedoeld iemand met een beroep waar een bepaalde vakkundigheid voor nodig was, bijvoorbeeld een timmerman, een smid, een schoenmaker, etc. Met de term arbeider werd bedoeld iemand voor het eenvoudigere werk, zoals een fabrieksarbeider, boerenknecht of landarbeider. In beide gevallen gaat het altijd om iemand die niet zelfstandig het beroep uitoefent, maar in dienst is als knecht.

 

Guiljam Bruël was dus ‘los werkman’ wat duidt op een bepaalde vakkundigheid. Wat die vakkundigheid was weten we niet. Wel lezen we in de advertentie waarmee dit onderzoekje begon, dat hij afslager was bij de veiling. Hier wordt bedoeld de groenten- en fruitveiling in Goes.

In 1904 werd door een aantal landbouwers een veilingvereniging opgericht. Er werd een veilinggebouw gebouwd aan de toen nog nieuwe Wulfaertstraat (toen was de naam Terwelstraat). In 1907 werd het veilinggebouw in bedrijf genomen. In 1959 werd begonnen met de bouw van een nieuw veilinggebouw aan de Fruitlaan in Goes. Het oude veilinggebouw bleef nog tot 1990 bestaan, en werd door de bevolking ‘de oude veiling’ genoemd. In 1990 werd dit gebouw gesloopt om plaats te maken voor een nieuw belastingkantoor. Nu zit daar het bedrijfsverzamelgebouw ‘De Koploper’. Inmiddels is ook het veilinggebouw aan de Fruitlaan verdwenen. Op die locatie is nu het Stationspark met veel bedrijven,

Guiljam Bruël was dus afslager aan deze veiling. Dat betekende dat hij de veilingklok bediende en zorgde voor het veilen van groenten en fruit. In mei 1967 wordt hij 65 jaar en gaat met pensioen. In Dagblad De Stem van 9 mei 1967 vinden we een interview. Hij heeft het beroep van afslager ongeveer 40 jaar uitgeoefend. Dat betekent dat hij dus als ongeveer 25-jarige begonnen is in de oude veiling aan de Wulfaertstraat te Goes. In het toen nog relatief nieuwe veilinggebouw aan de Fruitlaan te Goes ging hij met pensioen.

We citeren een stukje uit het interview over het begin van zijn loopbaan: “Vroeger moest je zelf maar zien dat je het beroep leerde. Eigenlijk is dat nu nog zo. Het moet een beetje in je zitten. Een eerste vereiste is dat je alle producten, alle soorten kent. Dan moet ik een bedrag inzetten. Dat mag niet te laag zijn, want dan wordt er gelijk op de knop gedrukt.”

Enkele jaren na zijn pensionering overlijdt op 5 februari 1969 zijn vrouw Helena Elisabeth Adriana Polfliet. In 1971 hertrouwd Guiljam Bruël dan op 70-jarige leeftijd te Goes met de 66-jarige Cornelia Deurloo (16 juni 1905 - 3 maart 1982). Nadat zijn tweede echtgenote is overleden overlijdt Guiljam Bruël vijf jaar later op 9 juli 1987; hij is dan 85 jaar.

De laatste levensjaren woonde Guiljam Bruël in Zorgcentrum Het Gasthuis aan de Kievitlaan te Goes. Volgens de overlijdenskaart was hij Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Het overlijdensbericht is ondertekend door zijn drie kinderen, dochter Francien en zijn twee zonen Guiljam (geb. 30 oktober 1930) en Jean Baptist (16 februari 1933).

Zijn twee zonen zijn altijd ongehuwd gebleven. Ze waren in 1969 beiden werkzaam bij Drukkerij De Phoenix aan de Voorstad te Goes. Bij de stukken zit een getuigschrift van de Ambachtsschool te Goes van 23 juli 1948. van de oudste zoon Guiljam Bruël. De tekst is dat hij het onderwijs in de afdeling Smeden-Bankwerken met goed gevolg had afgesloten.

Van de jongere Jean Baptist Bruël zit het grafisch bedrijfsdiploma handzetter met cijferlijst van 14 juni 1952. Hij werkt dan bij Drukkerij Oosterbaan & Le Cointre te Goes.

Blijkbaar zijn de twee zonen ook samen blijven wonen want bij de stukken zit een ziekenfondskaart van beiden op het adres Vermeerstraat 6 te Goes. De jongste zoon Jean Baptist overlijdt op 12 januari 2012 op 79-jarige leeftijd. Zijn oudere broer is dan al overleden. De overlijdenskaart is ondertekend door zijn zus Francien, die al een groot aantal jaren buiten Zeeland woont. Het correspondentieadres is van een executeur testamentair die al een aantal jaren de zaken van de broers regelde.

Op de website online-begraafplaatsen.nl vinden we de grafmonumenten op de algemene begraafplaats te Goes van zoon Jean Baptist en vader Guiljam Bruël, die een gezamenlijk graf heeft met zijn tweede echtgenote Cornela Deurloo.

De verschillende voornamen van de familie Bruël duiden op Frankrijk. Dat klopt, want uit het korte genealogisch overzicht blijkt dat de familie afkomstig is uit het Franse Santin Cantalès. Het zijn geen gevluchte hugenoten. De hierboven genoemde familieden waren ook niet protestant maar katholiek. Uit een brief van de pastoor van Santin Cantalès van 23 juli 1965 blijkt dat de familie tussen 1826 en 1830 deze streek heeft verlaten. Een deel van de familie heeft zich toen gevestigd in Spanje en een deel in Nederland.

Maar wat was de reden van hun vertrek? De heerschappij van Napoleon had Frankrijk nog maar tien jaar achter zich gelaten. Als verliezers van de verschillende veldslagen zal het land in een deplorabele toestand hebben verkeerd met veel armoede. De familie is ongetwijfeld de armoede ontvlucht richting Spanje en Nederland.

Ongeveer 75 jaar na hun vertrek uit Frankrijk wordt in 1902 Guiljam Bruël te Goes geboren. Een stukje geschiedenis van gewone mensen dat nu bewaard wordt. De stukken gaan naar het Genealogisch Centrum Zeeland te Middelburg.

Na publicatie ontvingen we nog deze reactie.

 

Miranda de Lange

De oma van mijn man is ook een Bruel, geboren in Goes, en in die stamboom ben ik al eens eerder gedoken omdat het zo'n interessante is. De stamvader van de Bruels in Goes is Antoine Bruel. Geboren op 30-11-1801 in het kleine dorpje Saint-Santin-Cantalès in de Franse Auvergne, als zoon van Geraud Bruel en Jeanne Paulus. Zijn geboortehuis staat daar nog. Rond 1818 is Antoine waarschijnlijk met een pak rood koper uit zijn geboortestreek op zijn rug naar Nederland getrokken, waar hij als koperslager geld probeert te verdienen. In die periode zijn heel veel mannen uit de Auvergne naar het buitenland getrokken, o.a. gedreven vanuit armoede en om de dienstplicht te ontlopen. Diverse leden van zijn familie, waaronder zijn vader en opa waren rond 1800 al naar Nederland getrokken, maar ook weer teruggekeerd. Antoine vertrok voor altijd uit de Auvergne. Via 's-Heerenhoek komt hij in 1818 in Goes terecht. Hij woont op veel verschillende adressen en werkt later ook als blekersknecht. Uit de verhouding met zijn huishoudster Maria Catharina Verheule heeft hij vanaf 1829 9 kinderen gekregen. Enkelen zijn jong gestorven. Op 11-12-1856 trouwde hij pas met haar, waarbij 4 kinderen werden erkend en gewettigd. Zijn zoon Pieter is al eerder erkend op 20 april 1855. Maria Catharina is gedoopt te Kwadendamme op 14 januari 1806 als dochter van Pieter Jacobus Verheule en Maria Catharina Roucou. Haar ouders kwamen ook uit het buitenland en de namen worden telkens anders genoteerd. Antoine is overleden in Goes op 30 april 1859 en Maria Catharina op 18 februari 1883. Bruel is de occitaanse vorm van breuil, een gallisch woord, dat eerst "vochtig bos" later "hakhout" betekende. Het is de naam van een plaats of landgoed. In de buurt van Saint-Santin-Cantalès ligt ook een gehuchtje dat Bruel heet. Meer informatie is ook op te vragen bij de Vereniging Vrienden van Auvergne. Zij hebben veel stambomen uitgezocht van de mensen die uit de Auvergne naar Nederland zijn getrokken.

 


 

Gepubliceerd 17 januari 2020
Link Facebook

 

JB

DE ZOEKTOCHT NAAR HET GOESE WONDERMEISJE

Iets meer dan een jaar geleden verscheen op deze Facebook pagina een verhaal over het Goese wondermeisje. Ze was vermoedelijk omstreeks 1897 geboren in Goes met misvormde armen en handen. En zoals in die dagen gebruikelijk was, werd ze als "fenomeen" tentoon gesteld op kermissen. In ruil voor een paar cent kon je haar bezichtigen, aangapen en betasten.

Van het beroemde wondermeisje uit Goes verschenen tijdens haar gloriejaren ook meerdere foto's die je als postkaart kon versturen. In het gemeentearchief in Goes hadden ze die postkaarten ook gezien. Ze hadden de afbeeldingen zo goed mogelijk weten te dateren, maar ze hadden geen idee wie het precies kon zijn.

Maar het bericht van ruim een jaar geleden op deze Facebookpagina bevatte een erg belangrijk nieuw gegeven. Wilza Mijnsbergen uit Goes wist namelijk heel zeker dat het wondermeisje de achternaam Voois moest hebben en dat ze familie was van haar moeder.

Een aantal lezers van het artikel besloten daarop om meteen maar in de online archieven te duiken en te gaan zoeken naar meisjes die de achternaam Voois hadden en in Goes waren geboren in de juiste periode. Dat bleken er niet zo heel erg veel te zijn.

Deze groep lezers zullen we voor het gemak verder in dit verhaal aanduiden als 'de amateur onderzoekers'. De resultaten van hun onderzoek schreven ze in de commentaren onder het artikel. En dat werd al snel een heel interessant verhaal.

Eigenlijk bleek er maar één vrouw in aanmerking te komen als moeder van het wondermeisje, namelijk Pieternella Voois. Ze trouwde namelijk in 1903 met een kermisreiziger genaamd Joannes Verraes. Pieternella had op dat moment al twee dochters van officieel onbekende vaders.

Toen ze trouwde met Joannes was haar oudste dochter Dina bijna 10 jaar. Er was ook nog een 2-jarig dochtertje Pieternella maar op de postkaarten was een ongeveer 11-jarige meisje te zien. Dat moest dus logischerwijs Dina zijn.

Voor Joannes Verraes was het zijn derde huwelijk. Op zijn 21ste was hij gehuwd met een 49-jarige, kinderloze winkelierster uit Bergen op Zoom. Na 4 jaar huwelijk maakte de echtgenote haar testament op. Haar man Joannes Verraes zou alles erven. Maar anderhalve maand later bezoekt ze in het geheim nogmaals de notaris om de hele erfenis op naam van haar broer in Antwerpen te laten zetten. Haar echtgenoot blijft vervolgens jarenlang werken in de winkel in de veronderstelling dat hij elk moment de eigenaar kan zijn.

En dan wordt Joannes Verraes verliefd op een weduwe met 4 jonge kinderen. Ze raakt begin 1901 zwanger van hem en Joannes wil zijn wettige echtgenote verlaten om verder te gaan met zijn minnares. En dan krijgt hij te horen dat hij hoe dan ook al lang onterfd was.

Bij Joannes slaan de stoppen door. In zijn razernij vernielt hij de hele inboedel van de winkel, waarvoor hij twee weken gevangenisstraf krijgt. Er volgt een echtscheiding en hij trouwt met de moeder van zijn dochtertje wat in het najaar van 1901 wordt geboren. Vier dagen later sterft het kindje.

Joannes en zijn tweede vrouw verhuizen naar Goes waar ze proberen te overleven als kermisreizigers. Twee jaar later overlijdt zijn echtgenote bij haar ouders in Bergen op Zoom. Nog eens drie maanden later trouwt Joannes Verraes met de moeder van het Goese Wondermeisje.

Omdat ze er van uit gingen dat de oudste dochter het wondermeisje moest zijn, brachten de amateur onderzoekers allerlei gegevens over Dina Voois aan het licht. Ze had in Amsterdam twee kinderen gekregen van officieel onbekende vaders, wat uiteraard heel goed mogelijk is bij een meisje wat ten toon gesteld wordt in een afgesloten kermiswagen. En op latere leeftijd was Dina Voois in de Haarlemmermeer getrouwd met een weduwnaar.

En dan gebeurde er iets wat niemand had kunnen verzinnen. Een kleindochter van Dina Voois ging kort erna op zoek naar gegevens over haar onbekende grootmoeder Dina Voois en kwam tot haar grote ontsteltenis terecht bij het artikel over het wondermeisje op deze Facebook pagina. Voor haar was alles wat daar stond totaal nieuw.

Haar vader Jan Voois had zijn moeder namelijk nooit gekend; hij werd als kind in een pleeggezin in Apeldoorn geplaatst. Hij kreeg zijn moeder nooit meer te zien en zijn pleegouders zeiden dat hij ook geen broers of zusters had. Maar dat bleek dus helemaal niet zo te zijn.

Ook de kleindochter had heel haar leven geleefd in de veronderstelling dat ze na de dood van haar vader moederziel alleen op de wereld was. Ze was het enige kind van haar ouders en haar vader had behalve zijn biologische moeder ook geen verwanten. Dacht ze. Maar dat bleek dus niet te kloppen.

De groep amateur onderzoekers ging meteen op zoek naar de overige nog levende nakomelingen van Dina Voois. Die werden relatief snel op Facebook gevonden en ook deze familieleden meldden zich in de commentaren onder het artikel over het wondermeisje.

Deze nakomelingen kwamen met een ontnuchterende mededeling. Zij hadden hun oma, Dina Voois, wel degelijk persoonlijk gekend en ze wisten heel zeker dat haar handen en haar armen normaal waren. Of anders gezegd: het wondermeisje kon onmogelijk Dina Voois zijn.

De groep amateur onderzoekers stonden dus weer met lege handen. De enige die dan nog in aanmerking kwam was de jongste dochter Pieternella, vernoemd naar haar moeder. Maar behalve haar geboorte akte was er over dit meisje niets te vinden.

Enkele maanden later kwam één van de amateur onderzoekers heel toevallig een nog onbekende nieuwe foto tegen van een kleuter uit Goes met misvormde armen en handen. De foto staat op de beeldbank van de Zeeuwse Bibliotheek. De archivaris van de ZB heeft de foto gedateerd op "ongeveer 1905".

Het kindje op de foto is volgens het onderschrift 3 jaar. En de jongste dochter van Pieternella Voois is geboren op 8 juni 1901. Twee jaar later trouwt haar moeder met een kermisreiziger.

Het lijkt er dus sterk op dat Joannes Verraes niet lang na zijn huwelijk met zijn nieuwe stiefdochter naar een fotograaf is gegaan, met als doel om haar te gaan exploiteren als "fenomeen".
De eerste foto heeft alleen nog een Nederlandstalige tekst: "De Zeeuwse Abnormaliteit". De afbeelding, bedoeld om te gaan verkopen, is gedrukt bij een theaterdrukkerij in Winschoten.

De foto's die hij enkele jaren later laat maken van zijn stiefdochter, bevatten een tweetalige tekst. Die zijn dus vooral gemaakt voor de Belgische markt. In elk geval was er online verder niet veel te vinden, dus dook één van de amateur onderzoekers onlangs in het gemeente archief van Goes, op zoek naar meer gegevens over Pieternella Voois, het vermoedelijke wondermeisje.

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat stiefvader Joannes Verraes vanaf zijn huwelijk in 1903 op alle mogelijke manieren de kost probeert te verdienen voor zijn gezin. Hij heeft met zijn vrouw (de moeder van het wondermeisje) een oliebollenkraam, maar die kraam levert niet in elk seizoen even veel op. Wellicht gaat hij dus in het zomerseizoen er op uit met zijn stiefdochter als kermisattractie.

Het gezin Verraes-Voois woont in Goes samen met opa Jan Voois. Opa sterft 21/1/1915, maar vermoedelijk zijn Joannes en zijn stiefdochter tegen die tijd dan al heel regelmatig in Brussel en Antwerpen aan het werk, als we op de tweetalige postkaarten mogen afgaan.

Na de dood van opa vertrekt moeder Pieternella naar Rotterdam om er te gaan werken als huishoudster. Ook dochter Dina, die dan intussen ruim 20 jaar is, gaat wellicht werken als dienstmeid, mogelijk in Amsterdam. Ze raakt zwanger en belandt in Amsterdam in een tehuis voor dakloze moeders, waar ze zal bevallen van een dochter en vervolgens van een zoon.

Stiefvader Joannes Verraes en het wondermeisje Pieternella laten zich nooit officieel uitschrijven in Goes. Pas op 1 juni 1918 ontdekken ze bij de Burgerlijke Stand van Goes dat Joannes en zijn stiefdochter verdwenen zijn. Ze worden dan ambtshalve uitgeschreven naar België.

Op internet ontdekken de amateur onderzoekers een vermelding van Pieternella Voois in het emigratie register van de Antwerpse politie uit de periode 1840-1930. Deze vermelding zit verborgen achter een betaalmuur van het Amerikaanse bedrijf My Heritage /family search.

Kortom, het Goese Wondermeisje is vermoedelijk op een bepaald moment met haar stiefvader verhuisd naar Antwerpen. Op de persoonskaart van haar moeder uit 1916 lezen we dat haar gezin op dat moment officieel staat gedomicilieerd in Brussel.

En dan, in 1928, verschijnt er een advertentie in de Goessche Courant waarin "J. Verraes en Pie Voois" hun zilveren bruiloft aankondigen. In de advertentie kunnen we lezen dat "J. Verraes is gehuwd den 3den September 1903 met Pie Voois, de jongste dochter van den ouden Jan Voois, uit de Nieuwstraat, recht over de Prins van Oranje".

De advertentie is niets anders dan een mededeling. Helaas voor ons wordt verder geen woonplaats genoemd van het jubilerende bruidspaar en ook over de dochters wordt met geen woord gesproken.

Hoe het verhaal van het Goese wondermeisje Pieternella Voois precies eindigt, blijft dus een mysterie. Omdat we van haar tot nu toe nergens een overlijden kunnen vinden in Nederland, lijkt het logisch dat ze ergens in het buitenland overleden moet zijn. Maar waar?

 

 

Gepubliceerd 25 januari 2020
Link Facebook

 

 

Een verzetsstrijder uit Goes waar niet veel van is te vinden is Jacob Klaaijsen’ schreven we op 11 november 2019 op deze facebookpagina. Daarop ontvingen we een reactie van zijn schoondochter Cornelia Maria Klaaijsen-Bujs (geb. 1940). Ze komt uit Brabant, woont in Goes en heeft haar schoonvader nooit gekend. Ze trouwde met Rudi Klaaijsen, de jongste zoon van Jacob Klaaijsen. Haar man werd op 22 november 1935 geboren en is op 29 december 2012 overleden. Rudi was 7 jaar toen zijn vader thuis werd gearresteerd. Hij heeft hem daarna nooit meer gezien. Het werd voor hem een levenslang trauma.

Jacob Klaaijsen is op 31 juli 1899 geboren te Princenhage bij Breda en trouwde op 28 november 1922 te Oudenbosch met de toen eveneens 23-jarige Maria de Leeuw, geboren op 2 augustus 1899, overleden op 8 maart 1978 te Goes. Jacob Klaaijsen bezweek op 17 mei 1945 in een hospitaal in het Duitse Rotenburg aan te ontberingen in een concentratiekamp.

Wat hun vader, en latere opa, in het verzet deed tijdens de Tweede Wereldoorlog is nooit helemaal duidelijk geweest. Zoals in veel gezinnen werd er na de oorlog niet over gesproken. Iedereen wist wel iets maar er hing een beklemmend stilzwijgen. Kleinzoon R.J. Boel was met zijn vrouw bij het gesprek aanwezig. Zijn moeder was de enige dochter van Jacob Klaaijsen, inmiddels is ze ook overleden. Zijn kleinzoon vertelt: “Toen ik als 13-14-jarige op de Ambachtsschool aan de Bergweg in Goes zat, kreeg ik les over de Tweede Wereldoorlog. Ik hoorde dat de straten in die buurt naar verzetsstrijders waren genoemd. Dat wist ik niet. Daar zat ook de Jacob Klaaijsenstraat bij. Dat was mijn opa, maar omdat ik een andere achternaam heb was dat nooit tot me doorgedrongen.”

Volgens schoondochter Cornelia woonde het gezin Klaaijsen op het adres Zuidvlietstraat 58 te Goes. Het huis staat er nog maar heeft nu huisnummer 16. Ze vertelt dat haar schoonmoeder, de weduwe van Jacob Klaaijsen, die in 1978 is overleden, hevig was getraumatiseerd. Dat gold ook voor haar in 2012 overleden echtgenoot. Het heeft altijd een stempel gedrukt op het gezinsleven. Haar man Rudi is altijd faalangstig geweest en heeft lang niet over de situatie kunnen praten. Ook had hij een grondige, obsessieve, afkeer van Duitsers. De situatie werd beter toen hij ging deelnemen aan een gespreksgroep van de stichting 40-45. Hij ging op zoek naar het verleden van zijn vader. Een heel procesdossier met aantekeningen en persoonlijke briefjes wordt nog steeds zorgvuldig bewaard. Jacob Klaaijsen ligt begraven op de ere-begraafplaats in Loenen. Een grote overwinning voor Rudi Klaaijsen was toen hij over zijn afkeer voor Duitsers heenstapte en met zijn gezin de reis naar Duitsland maakte om de plaatsen waar zijn vader had verbleven te bezoeken. Ze werden er allerhartelijkst ontvangen en kregen veel informatie over die oorlogsperiode.

Uit het dossier van het Nederlands Instituut Oorlogs Documentatie (NIOD) blijkt dat Jacob Klaaijsen actief was in de OrdeDienst (OD). Deze dienst hield zich tijdens de Tweede Wereldoorlog vooral bezig met hulp aan onderduikers en had na de oorlog een rol bij de arrestatie en bewaking van NSB-ers. In het NIOD-dossier zit een papier met informatie over Jacob Klaaijsen, we citeren wat gedeelten: “Actief werker voor de OD en groot aantal OD-leden geworven. Wapens en militaire gegevens verzameld. Contacten onderhouden tussen leden van districtsstaf en plaatselijke commandanten. Koeriersdiensten met vervoer gevaarvol materiaal. Aktief LO-medewerker en verzorgde talloze onderduikers.”

Op 12 februari 1944 wordt Jacob Klaaijsen in zijn woning in de Zuidvlietstraat te Goes gearresteerd. Op 15 maart 1944 wordt hij overgebracht naar het bekende kamp Vught. Op 16 augustus 1944 wordt hij samen met een aantal andere verzetsstrijders te Utrecht veroordeeld tot een tuchthuisstraf. Andere Zeeuwen kregen dezelfde straf. We zien de namen van Leendert Stoorvogel, Jan Mol, Christoffel van Oosten, Jacob Klaaijsen en Leendert Serrier.

Op 8 september 1944 worden ze overgebracht naar kamp Amersfoort. Op 17 september 1944 stuurt Jacob Klaaijsen vanuit dat kamp een brief naar zijn gezin. Het is het laatste levensteken dat zijn vrouw en kinderen zullen ontvangen.


“Amersfoort 17 september 1944


Liefste vrouw en kinderen,

In de hoop dat jullie dit briefje in goede gezondheid mogen ontvangen. Ik maak het momenteel nog goed, en ben van Utrecht naar Amersfoort overgebracht. Morgen, maandag 18 september zullen we denkelijk naar Duitsland gaan. Ik heb echter goede hoop vrouwke dat we spoedig weer thuis zijn. Schat indien het mogelijk is laat dan de vrouw van Nagelkerke weten dat hij het nog goed maakt, ook Serier en Van Oosten, enz. zijn alle mee op transport gegaan. Vrouwke en kinderen houd goede moed. Je moet natuurlijk geen brieven van mij verwachten, doch met Gods hulp, waar ik vast op vertrouw, zullen we elkander spoedig weder zien. Zoo gauw het mogelijk is laat dan aan Breda weten hoe het in Zeeland is, dan hoor ik dat daar vanzelf als ik er aan kom. Vrouwke, zus, Rudi bid veel voor vader en het hoofd koel houden hoor vrouw. Het zal zwaar zijn schat maar houd goede moed schat. Vele kussen en omhelzingen. Dag vrouwke, dag jongens. Tot spoedig weder ziens.

Vader


Naast de bovengenoemde ‘tuchthuisstraffen’ werden ook een aantal mensen ter dood veroordeeld. Tuchthuis betekende dat je naar een werkkamp in Duitsland werd gestuurd. De leefomstandigheden waren erbarmelijk, waardoor velen dit niet overleefden. Bekend is dat o.a. Jan Mol en Leendert Serrier niet levend zijn teruggekeerd. Jacob Klaaijsen heeft nog net de bevrijding meegemaakt maar overleed kort daarna in een Duits hospitaal te Rotenburg op 17 mei 1945 op 45-jarige leeftijd.

Foto uit het familiearchief: Jacob Klaaijsen als twintiger.

 

 

Gepubliceerd 27 januari 2020
Link Facebook

 

CAFÉ ‘T ANKER IN HANSWEERT

Vroeger was het een kruidenierszaak op de hoek Schoolstraat, Lange Geer in Hansweert. In 1979 wordt het een café met de naam ‘t Anker. De eerste eigenaar wordt Reintje Geertruida Menheere. Later komt ook haar partner Jan Boel in de zaak. Ze blijven het café runnen tot 1993. Het café wordt verkocht aan Elisabeth Duijvelaar, die maar twee jaar in de zaak blijft. In 1995 nemen Albertus Verhart en Ria Verhart de zaak over. Tot wanneer ze in het café blijven is niet helemaal duidelijk, maar in ieder geval tot minstens 2006. In 2014 komen Mary Krijger en Louis Vanderhoven in het café.

Bruggeman Makelaardij schrijft op 12 juni 2014 enthousiast op de website:

“Eetcafé ’t Anker in Hansweert verkocht!

Dit sfeervolle dorpscafé gelegen in het centrum van Hansweert is verkocht aan Mary Krijger uit Hansweert. De meeste inwoners kennen Mary en Louis al van de plaatselijke voetbalkantine. Gelegen aan diverse fietsroutes en aan de oevers van de Westerschelde is dit een prima plaats om even uit te rusten onder het genot van een hapje of een drankje. De enthousiaste en nieuwe uitbaters staan voor u klaar vanaf 3 juni 2014 en heten u van harte welkom.”

In 2018 sluit café ’t Anker definitief zijn deuren. De PZC van 19 februari 2018 wijdt er een groot artikel aan. Ze blikken terug op de caféhistorie van Hansweert. Na de aanleg van het Kannaal door Zuid-Beveland in 1866 zorgde dat voor een bloeiperiode van het dorp. Hansweert werd het knooppunt van de scheepvaart tussen Antwerpen en Rotterdam. Het zorgde voor veel bedrijvigheid, het aantal winkels groeide en er waren op het hoogtepunt maar liefst dertien café’s.

Met de komst van het Schelde-Rijnkanaal in 1975 verdween deze bedrijvigheid. Toch hielden enkele café’s, zoals ‘t Anker, het nog lang vol. Drieënveertig jaar in 2018 later zijn er nog twee café’s in Hansweert, Zeelandia en ‘t Anker, die beiden te koop staan.

Wat 't Anker overkomt, is veel andere cafés in het dorp Hansweert ook overkomen. Ooit groot geworden dankzij een kanaal, en klein geworden door een kanaal. Want met de aanleg van het Kanaal door Zuid-Beveland (1866) begon de bloeiperiode van het dorp. Hansweert werd door de passerende schippers gezien als een belangrijk knooppunt op de kortste route tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Maar met de aanleg van het Schelde-Rijnkanaal verplaatsten die scheepsbewegingen zich. De middenstand ging er hard op achteruit.

Mary Krijger doet haar verhaal in de PZC: “Het is niet anders. Het is wat het is. Maar binnenin ben ik heel kwaad hoor, dat het zo is gelopen.'' De invoering van het rookverbod, verhuizing van de Scheepswerf Reimerswaal, de fietsvierdaagse die Hansweert niet meer aandoet: allemaal hadden ze verlies van klandizie tot gevolg. Een paar keer per jaar kan 't Anker nog pieken, zoals met Pasen, als het kermis is, en met de Dweilbanddag in september. ,,Ik kan wel de beslissing nemen om door te gaan, maar dan moet ik al die maanden overbruggen met een kleine periode als uitschieter. Dat is niet op te brengen.'' Ze vertelt dat een overnamepoging door vier mensen stukliep op de huur. ,,Die is 1200 euro per maand, plus de rest: gas, licht, alles. We hebben af en toe dagen dat we 20 euro verdienen. Maar dan draait alles dus wel door.''

Tegenwoordig is het voormalige café een kantoorpand waarin o.a. Suijkerbuijk Vastgoed Consultancy is gevestigd.

 

 

Gepubliceerd 29 januari 2020
Link Facebook

 

DE WARMOEZENIER

Jaco Verburg plaatste een foto op facebook met de volgende tekst.

“Wat voor type Klederdracht heeft Anna Steketee op de foto? Ik vraag dit vanwege de kleine kap. Op de foto zijn te zien, Gabriel Verburg en Anna Steketee begin 1900. Hun adres was het Warmoezeniershof op het Groene Weidje in Goes.”

Het Groene Weidje in Goes kennen we nog steeds. Maar was daar dan ook iets dat de naam Warmoezeniershof droeg? En waar komt die naam dan vandaan? Een warmoezenier Is een groentenkweker. De naam is afgeleid van het oude woord ‘warmoes’, dat groenten betekent. eigenlijk is het een samentrekking met het woord hovenier, dat we nu nog kennen als medewerker van groenvoorzieningen.

Het eerste bericht over een warmoezenier vinden we in de Zierikzeesche Courant van 18 november 1854. Het gaat over een inbraak met diefstal bij een warmoezenier. Tien jaar later komen we vaker dit woord tegen in de verschillende kranten. Het is de tijd dat men dan ook meer aandacht begint te krijgen voor groenvoorzieningen. Zo worden er bijvoorbeeld aan het eind van de negentiende eeuw oude vestingwerken - zoals de Goese vesten - als groenvoorziening ingericht. Maar ook stadsparken als het Vondelpark in Amsterdam ontstaan in de tweede helft van deze eeuw.

Onder invloed van deze ontwikkelingen heeft Gabriël Verburg zich aan het Groene Weidje in Goes gevestigd. In de volksmond werd dit ‘Het schotje van armoe’ genoemd. De naam geeft al aan dat het geen straat van welgestelden was. De straat bestaat nu nog en grenst aan de Goese stadsvesten. Al zoekende naar de betekenis van warmoezeniershof komen we In de Goesche Courant van 27 november 1862 deze advertentie tegen met de tekst: Uit de hand te koop, een Warmoezeniers-Hof met woonhuis en verdere gebouwen aan de Molendijk te Goes. De Molendijk kennen we nu nog als de J.A. van der Goeskade. De eigenaar is Jan Pros. Het woord Warmoezeniershof is dus geen straatnaam maar staat meer voor een bedrijf, eigenlijk een groententuinderij.

Over Gabriël Verburg komen we in de kranten uit die periode niets tegen. Wel vinden we wat gegevens over hem op de website Zeeuwen Gezocht. Op 13 augustus 1868 trouwt hij op 29-jarige leeftijd te Goes met de 27-jarige Lena Bruijnzeel, die te Kattendijke is geboren. Als beroep staat bij Gabriël ‘boerenknecht’ en bij Lena ‘dienstbode’. Op 27 april 1869 wordt hun dochter Cornelia Marina te Goes geboren. Helaas overlijdt het kindje na negen maanden op 8 februari 1870. Het volgende jaar overlijdt Lena op 30-jarige leeftijd op 25 september 1871.

Op 25 april 1872 huwt Gabriël Verburg voor de tweede maal. Deze keer te Borsele met de 29-jarige Anna Steketee. Als beroep van Gabriël komen we dan het beroep warmoezenier tegen. Het beroep van Anna is boerenmeid. Ze krijgen drie kinderen. Op 11 maart 1873 Cornelia Catalijna, op 16 april 1874 Jan Marinus en op 30 april 1875 Marinus Jan, die al na 15 dagen op 15 mei 1875 overlijdt.

Op 20 december 1905 overlijdt Anna Steketee op 63-jarige leeftijd te Goes. Haar echtgenoot Gabriël Verburg zal ruim twintig jaar later overlijden op 10 mei 1927. Op de foto staan beiden in 1900 afgebeeld. Blijft nog de vraag: Wat voor type klederdracht draagt Anna? En wat is dat voor kleine kap?

Antwoorden vinden we op de facebookgroep Zeeuwse streekdrachten. Het is de oudere mode van de Zuid-Bevelandse protestantse dracht. De afmeting van het mutsje dateert mogelijk van omstreeks 1880. Had je zo’n muts eenmaal dan bleef je die wel dragen. Zeker voor oudere vrouwen gold dat. Die volgden allerlei modes niet meer zo, en zeker een tamelijk duur iets als een kanten muts werd niet zomaar vervangen. Iemand anders vult aan dat de dracht mogelijk van omstreeks 1900 is. De doek en de beuk zouden wel eens groen of paars van kleur kunnen zijn. De zwarte schort is een zondagse schort. En het kaphoedje is een hoedje dat op de muts wordt gezet.

Deze streekdracht werd doorgaans niet door inwoners uit Goes gedragen, die toen al meer ‘stadse gewoonten’ hadden. Maar Anna Steketee is in Borsele geboren. Mogelijk is ze dus de klederdracht van dat dorp blijven dragen. De mode was destijds nog niet zo wisselend als nu. En mensen hadden ook niet het geld om veel nieuwe kleding te kopen. Vaak bleef men het gehele leven in dezelfde kleding lopen. Voor zon- en feestdagen had men dan soms een andere kap of omslagdoek, maar daar bleef het dan ook bij.

Foto 1: Gabriël Verburg en Anna Steketee.    Foto 2: Het Warmoezeniershof aan het Groeneweidje te Goes.

 

 

Gepubliceerd 1 februari 2020
Link Facebook

 

‘KATTE’ SANDEE

Piet Bakker vond in een doos met oude foto’s deze foto. Het zijn Adriaan Sandee en zijn vrouw Wilhelmina van Antwerpen. Ze woonden tot half jaren vijftig van de vorige eeuw in de Dekkersweg in Nieuwdorp en zijn toen naar Groningen vertrokken om een boerenbedrijf te beginnen. Wilhelmina was een vriendin van de moeder van Piet en is omstreeks 1905 geboren. Weer zo’n berichtje op facebook dat intrigeert. Wat voor verhaal zit daar achter? We gaan op zoek en met wat vragen krijgen we weer een stukje geschiedenis van een gezin uit Nieuwdorp.

Adriaan Sandee overleed op 15 september 1996 op 94-jarige leeftijd in het Groningse Meeden. Dat betekent dus dat hij in 1902 was geboren. En hoewel hij dan al bijna zijn halve leven in Groningen woont is hij Zeeland niet vergeten. Een overlijdensadvertentie vinden we in de PZC van 17 september 1996. Zijn vrouw Wilhelmina van Antwerpen is dan al op 19 september 1979 op 76-jarige leeftijd overleden. Zij moet dus in 1903 geboren zijn. Een overlijdensadvertentie vinden we in de PZC van 20 september 1979.

Adriaan Sandee en Wilhelmina van Antwerpen zijn op 17 maart 1927 te ‘s-Heer Arendskerke gehuwd. Het Zuid-Bevelandse Nieuwdorp behoorde tot 1970 tot de gemeente ‘s-Heer Arendskerke. Adriaan en Wilhelmina hadden op dat moment de leeftijd van 25 en 23 jaar.

In 1953 - enkele maanden na de Watersnoodramp - besluiten Adriaan Sandee en Wilhelmina van Antwerpen hun geboortedorp te verlaten. Of de Ramp bij hun besluit een rol heeft gespeeld weten we niet, maar vermoedelijk wel. Adriaan had een loonbedrijf waarmee hij op de boerderijen in de omgeving werkte. De landbouw en fruitteelt werden in Zeeland zwaar getroffen door de Watersnoodramp van 1 februari 1953. Het Zeeuwsch Dagblad van 28 februari 1953 kopte ‘1400 ha boomgaard in Zeeland en west-Brabant onder water.’ Voor het loonbedrijf van Adriaan Sandee zal er dus weinig werk zijn geweest.

In het Zeeuwsch Dagblad van 19 augustus 1953 plaatst hij deze advertentie: Bij ons vertrek naar Groningen zeggen wij de klanten van ons loonbedrijf hartelijk dank voor het in ons gestelde vertrouwen. Wij wensen familie, vrienden en bekenden het allerbeste toe.’ De advertentie is ondertekend met familie A. Sandee, Hereweg 87, Meeden (Gr). Het is hetzelfde adres als uit de overlijdensadvertentie.

Uit de overlijdensadvertentie blijkt dat het echtpaar drie zonen en een dochter hebben. Er is een afscheidsdienst in de Gereformeerde Kerk te Meeden. Twee zonen wonen nog in dit dorp, een zoon woont in het naburige Onstwedde en hun dochter woont in Den Helder. Allen zijn gehuwd en er zijn kleinkinderen.

Via Google gaan we op zoek naar het adres Hereweg 87 in Meeden. De boerderij bestaat nog steeds. Het is nu een rijksmonument, waarbij we als omschrijving lezen: ‘BOERDERIJ van het Oldambtster type, apart door een schilddak overkapt dwars staand voorhuis. Omlijste ingang met halfronde sluiting; gesneden leeuw in het bovenlicht.’

Uit de verschillende foto’s blijkt dat dit monument in een goede staat van onderhoud verkeert. We proberen een bouwjaar te achterhalen. Dat lukt niet. De naam van de boerderijsoort ‘Oldamster boerderij’ is afkomstig van Oldambt, een streek in het uiterste oosten van de provincie Groningen. Een belangrijk kenmerk van de Oldambster boerderij is dat de woonkamer en de schuur in elkaars verlengde zijn gebouwd. Hierdoor lijkt de boerderij van buiten één geheel. Het woongedeelte wordt gekenmerkt door hoge vensters met kelderramen, waardoor de boerderij een deftige uitstraling heeft.

Piet Bakker weet nog te melden dat een kleinzoon van het echtpaar Sandee-van Antwerpen nu op deze boerderij woont. De ouders van Piet hebben in de jaren zestig nog eens hun Zeeuwse vrienden in Groningen opgezocht. Ook wordt iets meer duidelijk over de reden van hun vetrek.

De familie Sandee had een boerderij aan de Noord-Kraaiertseweg in de Noord-Kraaiertpolder, nu behorende tot het dorp Lewedorp. Volgens Piet was de opbrengst van de boerderij in de jaren vijftig al te gering om alle nakomelingen van een goed inkomen te voorzien. Hierdoor was Adriaan een loonbedrijf begonnen. Zijn broer Dies was gestart met een winkel in Nieuwdorp.

Na de Watersnoodramp, met daarop de verdere mechanisatie in de landbouw en de opkomende industrialisatie in het Sloegebied, werd het moeilijker om een bestaan in de landbouw in Zeeland voort te zetten. Het waren de jaren van de emigratiegolf naar landen als Canada en Australië, waar meer kansen voor de landbouw lagen. Adriaan en Wilhelmina besloten echter hun geluk te beproeven in Groningen.

De familie Sandee in Nieuwdorp hadden als bijnaam ‘Katte’. Maar waar komt die naam nu vandaan? Wie even googlet op de naam ‘Sandee’ komt al snel tot de ontdekking dat er veel naamgenoten zijn. Om enig onderscheid te maken werd de familie van Adriaan Sandee ‘Katte’ genoemd. Het is de achternaam van hun moeder, Sara Katte, op 25 februari 1867 te ‘s-Heer Arendskerke geboren en op 9 april 1941 in dezelfde gemeente op de leeftijd van 74 jaar overleden.

Foto’s: Het echtpaar Sandee-van Antwerpen en de boerderij in het Groningse Meeden.

 

 

VERVOLG WINTER 2019-2020 op > deze pagina <