Zomer 2018-2

MOLEN NOOIT GEDACHT 

Gepubliceerd 1 september 2018

 

 

Marjan de Koster heeft als nazaat van Meulenberg nog een tegeltje in haar bezit met daarop afgebeeld de nieuwe molen en de ondertekening ‘Molenrecht ’s H.Arendskerke’ met de initialen GL. Zouden dat de initialen zijn van Glerum die het molenrecht had overgedaan aan Meulenberg?

Je hebt een gesprek met iemand over de familiegeschiedenis en opeens komt ter sprake dat er ook nog een molenaar in de familie zit. De oren zijn gelijk gespitst. Historici noemen dit ‘bijvangst’. Het overkwam ons in het gesprek met Marjan de Koster (1949) uit Rilland. Haar opoe was de dochter van de molenaar uit ’s-Heer Arendskerke. Ze wist alleen dat de naam van opoe: Maatje Meulenberg (1885-1976). Ze was getrouwd met Matthijs Cornelis Koster (1884-1970). Hun zoon was Gerard de Koster (1913-1964). Samen waren ze de grondleggers van de bakkerij aan de Vinkenissestraat in Rilland waar we al eerder over schreven.
Al snel komen we op internet wat gegevens tegen, zoals een website met daarop een stukje tekst over de gevelsteen die nog steeds op de molen aanwezig is: DE EERSTE STEEN GELEGD DOOR DIRK MEULENBERG DEN 3 JUNI 1872. Het is niet de vader van Maatje Meulenberg maar mogelijk een broer van haar vader. Uit de overlijdensakte lezen we dat hij op 26 oktober 1897 op 34-jarige leeftijd is overleden te ’s-Heer Arendskerke. Dat betekent dus dat hij in 1863 moet zijn geboren. Als geboorteplaats staat Kats, beroep molenaar en hij is gehuwd met Catharina de Ruiter. Bij de steenlegging van de molen moet hij dus ongeveer 6 jaar zijn geweest. Zijn vader was Gerard Meulenberg, een voornaam die verschillende generaties van zijn afstammelingen hebben gedragen. Hoewel de vader van Dirk de molen had laten bouwen was hij in 1897 geen molenaar meer. Als zijn beroep staat landbouwer. Bij zijn overlijden vinden we ook een Memorie van Sucessierechten van de belastingdienst waaruit blijkt dat zijn weduwe wordt genoemd als molenaarster. Ze heeft dus het molenaarsbedrijf van haar man overgenomen.

De molen staat nu aan de Arendstraat in Eindewege. De molen is echter gebouwd in de plaats van een molen die in 1872 is afgebrand. Deze molen stond dichter bij het dorp ’s Heer Arendskerke ten noordwesten van de hervormde kerk op een molenberg. Op de voorpagina van de Goesche Courant van 26 maart 1872 lezen we hierover: “Door eene tot nog toe onbekende oorzaak, is er heden nacht brand ontstaan in de koornmolen te ’s Heer Arendskerke.” Volgens het krantenverslag is de brand ’s nachts om half vier ontdekt door ‘een der dienstmeiden van de landbouwer Vermet.’ De krant verbaast zich er over dat de brand niet eerder is ontdekt want ‘daar de molen op eene tamelijke hoogte stond aan een der drukst bezochte rijkswegen en de brand dus nog al wijd zal te zien zijn geweest.’ De molen was volgens hetzelfde krantenartikel goed verzekerd en het verlies zal door weinig mensen worden betreurd. De molen stond op een gevaarlijk punt van de weg en was de schrik van ‘paarden, koetsiers en reizigers.’ Menig paard was op die plaats geschrokken op hol geslagen. Hoewel de molenaar een zekere Meulenberg was wekt de advertentie die enkele dagen later in de krant stond wel enige verbazing. In de Middelburgsche Courant van 1 april 1872 en daarna in de Nieuwe Goesche Courant van 9 april 1872 staat een advertentie, ondertekend door H. Glerum Jz., met de volgende tekst: “De ondergeteekende geeft door deze kennis, dat hij zijn molen te ’s Heer Arendskerke, die een vorige week is afgebrand, zoo spoedig mogelijk zal doen herbouwen.” Maar wie is Glerum? Uit de overlijdensacte van Dirk Meulenberg blijkt dat zijn moeder Janna Glerum is. Mogelijk heeft Glerum na de brand zijn molen overgedaan aan zijn schoonzoon Gerard Meulenberg, de vader van Dirk.

 

JANTJE FIEF

Gepubliceerd 3 september 2018

 

In het Gemeentearchief Goes is een boekje met de titel ‘Jantje Fief’. Het is het levensverhaal van een zekere Jantje uit het Zuid-Bevelandse dorp Waarde omstreeks 1840. In 1978 is dit boekje van 96 bladzijden opnieuw uitgegeven door Marius J. Goud. Wie Jantje Fief was weten we niet. Volgens Goud is het vermoedelijk Jan Reynhoudt. Het verhaalt van een weesjongen die het uiteindelijk brengt tot kapitein op de grote vaart en aan het eind van het verhaal in Amerika woont. In het voorwoord van de nieuwe uitgave in 1978 schrijft Goud dat het verhaal wel wat mooier is gemaakt dan het in werkelijkheid was. Hoe dan ook, het geeft wel een goed inzicht in de manier van denken over de samenleving omstreeks het midden van de negentiende eeuw. De schrijver gebruikt als pseudoniem de naam Valknis. Dit slaat mogelijk op de naam Valkenisse, een dorp dat in 1681 bij een overstroming in de golven verdween. Het dorp lag ongeveer op de plaats waar nu het dorp Waarde ligt.


De namen in het boekje zijn wat verbasterd. Zo wordt er geschreven over dominee Sebastiaan, dit moet zijn ds. H.D. Bastiaanse, een predikant die diende van 1830 tot 1872 in de Nederlands Hervormde Gemeente van Waarde. Het boekje is opgedragen aan de arts dr. J.A. Geill, deze was van 1841 tot 1849 arts en woonachtig in Waarde. Door de schrijver wordt hij omschreven als een wezenvriend. Dr. Geill was ere-voorzitter van de Vereniging tot Wezenverpleging in Zuid- en Noord-Beveland. In de Goesche Courant van 12 november 1887 schrijft hij daarover een artikel naar aanleiding van het jaarverslag van deze vereniging. Hij vraagt daarin om meer ondersteuning voor de armenzorg: “Waarom niet alle Burgerlijke en Kerkelijke, zoowel Protestantsche als Katholieke Armbesturen van Z.- en N.-Beveland gezind zijn, eene onderneming te steunen, welke het zich tot taak gesteld heeft voor vader- en moederlooze kinderen te zorgen.” 

De naam Jantje Fief was eigenlijke een scheldnaam, hem door zijn pleegvader gegeven omdat hij zo fief liep en sprak. Eigenlijk dus een huppelend en snelsprekend jongetje. Het verhaal begint dat Jantje als 11-jarige wees woont bij kleermaker Maarten in Waarde, een man die het goed bedoelt, en zijn bozige vrouw Sanne.

Maarten kan niet lezen en schrijven en zijn vrouw Sanne weet zich al schreeuwend en scheldend door het leven te slaan. Daarnaast heeft ze een gebochelde rug. De elfjarige is nog nooit naar school geweest. In kleermakerszit moet hij allerhande kleermakerswerkzaamheden uitvoeren, zoals zomen lostornen. Het is de dominee die daar voorzichtig verandering in probeert te brengen. Het kind kan door het werk steeds moeilijker lopen: “Laat hem nu en dan iets lopen, al stuurt gij hem naar buiten om in het gras te rollen, op zijn hoofd te staan of iets dergelijks. Maar drie uur achtereen met gekruiste benen, dat is te erg.” Maarten vindt dat je vroeg moet leren werken dan kan hij het als hij groot is. Maarten knoopt de woorden van de dominee in zijn oren want op de vrije zaterdagmiddag van het kind verhuurt hij hem aan de buurman als koeiewachter. Maar hoe was Jantje bij die kleermaker gekomen? Nadat zijn ouders waren overleden is hij korte tijd opgenomen geweest in het kinderrijke gezin van een oom. Maar de kosten voor zijn onderhoud waren een te zware financiële last voor het gezin. Daarop werd besloten om Jantje als wees aan te besteden. Dat gebeurde in de plaatselijke herberg waar wezen bij opbod voor een jaar werden geplaatst in gezinnen. Jantje kwam voor dertig gulden per jaar in het kinderloze gezin van Maarten en Sanne.


Toen Jantje zestien jaar werd moest er nagedacht worden over zijn verdere toekomst. Inmiddels was hij uitbesteed aan een ander gezin in Waarde. Jan had inmiddels wat onderwijs gehad en zijn wens was om te gaan varen. Men kreeg het hem niet uit zijn hoofd gepraat. En weer door tussenkomst van de dominee kon Jan aanmonsteren op een schip in Rotterdam. Het is een geromantiseerde beschrijving van een weeskind dat het bracht tot kapitein op een eigen schip met enig kapitaal.


Even zoeken op de website www.boekwinkeltjes.nl onder de naam Jantje Fief, en tot onze verbazing is het boekje nog tweedehands te koop.

 

 
VAN HERTUMWEG IN GOES

Gepubliceerd 5 september 2018

 

 

 

 

“Deze huisjes stonden vroeger op de plek waar nu het tankstation van de Agrimarkt aan de Van Hertumweg in Goes staat. Links woonden mijn opa en oma.” Zo maar een berichtje met een paar foto’s op Facebook van Lean de Pree. We vroegen haar wat herinneringen op te schrijven aan deze locatie die de afgelopen veertig jaar drastisch is veranderd.

“Woningen aan de Van Hertumweg in Goes, vroeger bekend als Poelweg 1b. Ik heb mijn vader gevraagd naar meer informatie over zijn geboortehuis. Mijn oma (Betsy de Dreu) en opa (Leen de Pree) hebben op nummer 5 gewoond vanaf hun trouwen, zo rond 1946. De twee woningen zijn gebouwd door Jan de Dreu (een broer van de vader van mijn oma). Jan de Dreu was loodgieter en aannemer. Mijn oma en opa hebben het huis op nummer 5 gekocht nadat de moeder van mijn oma is gestorven. Mijn overgrootmoeder had met haar man (Willem de Dreu) een machinefabriek op de Middelburgsestraat. Het huis is altijd familiebezit geweest. Mijn vader Wim de Pree heeft aan de Van Hertumweg 5 gewoond tot ongeveer 1968. Toen trouwde hij met mijn moeder (Ella Ruissen, van de Nissehut uit de Oostweg in Kapelle). Destijds was de Poel nog leeg, geen huizen, gebouwen, sporthal of bedrijven. Alleen weiland en sloten. Ook was er nog geen Goes Zuid. Mijn vader speelde vroeger vaak buiten in de weilanden, ging slootje springen of met zijn schepnet erop uit om salamanders te vangen. Bewoners van de Poel werden dan ook Poelpuut genoemd. Aan de linkerkant van de twee huizen woonde familie Huige. Zij handelden in vee en hadden een cafeetje. Aan de rechterkant van het huis van mijn oma en opa woonde familie Van Boven. Volgens mij handelde hij in hout of palen. Aan de overkant stond een watertoren. Ik kan me die nog herinneren . Deze was van het spoor en werd gebruikt als watervoorziening voor de stoomtrein. Mijn opa had een landje vlak langs de spoorlijn. Hij verbouwde biologische groenten. Maakte papjes van brandnetels tegen de luizen die hij met een wc-borstel over zijn groenten sprenkelde. Eigenlijk liep hij zijn tijd ver vooruit. Ik weet nog goed dat de Toyotagarage er stond. Het gebouw was hoger dan het huis. En achter keken ze zo de tuin in bij oma en opa. In de loop der jaren werd het huis ingebouwd door de omliggende bedrijven. Uiteindelijk is het huis verkocht aan de Agrimarkt. Mijn oma heeft er tot ongeveer 1999 gewoond. Zij verhuisde naar een appartement aan het Hollandiaplein/Karel Doormanhof. Vrijwel direct daarna zijn de huizen gesloopt. Oma vervloekte de Agrimarkt. Ze liep liever naar AH op het Kolveniershof om haar dagelijks boodschapjes dan dat ze een voet over de drempel zette bij de Agrimarkt. In 2016 is oma gestorven, ze was toen 95. Opa was 67 toen hij stierf in 1990.
Ik heb mijn voornaam te danken aan 0pa Leen van de Van Hertumweg en opa Jan van de Nissehut in Kapelle “

 

Foto 1: de situatie in de jaren zestig.

Foto 2: de sloop eind jaren negentig.

  

KOOTJE

Gepubliceerd 6 september 2018

 

 
José Hindriks-Mijnsbergen (50) woont in het Overijsselse Hardenberg maar haar roots liggen in Zeeland. Daar werd haar vader Jacobus Johannes Mijnsbergen op 29 april 1935 te Goes geboren. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd Kootje - zoals zijn roepnaam was - als jochie van vijf/zes jaar geplaatst in het pleeggezin van Jan Israël en zijn vrouw Neeltje Leendertse te Kamperland. “De ouders van Kootje konden niet goed voor hun kinderen zorgen waardoor alle kinderen uit dat gezin in verschillende pleeggezinnen werden geplaatst.” Zelf hadden Jan en Neeltje geen kinderen zodat hun pleegzoon enig kind bleef. Dochter José in 2018: “Na de uithuisplaatsing zijn er nog een paar kinderen geboren en ook deze zijn uit huis geplaatst. Het was een gezin waarbij zijn moeder vrijwel jaar op jaar zwanger was en soms een levend kind en soms een dood kind op de wereld zette.” José vervolgt dat haar vader van die eerste jaren bij zijn biologische ouders nog wel wat herinneringen had. “Mijn vader was nog vrij jong toen hij uit huis geplaatst werd maar had wel enkele herinneringen.

Hij was aangereden door één van de toen nog zeldzaam rijdende auto's en had zijn been gebroken. Hij vermaakte zich op bed met het spelen met de om hem heen springende beestjes (mogelijk vlooien). Een andere herinnering was dat hij aan de keukentafel zat maar z'n benen niet kwijt kon omdat er zoveel rotzooi onder lag.

Een wat meer zwarte bladzij in zijn herinnering is dat zijn vader een poosje 'fout' geweest is rond het begin van de Tweede Wereldoorlog. Mijn vader mocht 's avonds nog even mee met zijn vader naar het huis van z'n opa en oma. Daar waren ook ooms en tantes. Mijn vader werd in de woonkamer bij de tantes neergezet en z'n vader zat met opa en de ooms in de keuken. Hij wist nog dat de tantes hem de hele tijd medelijdend zaten aan te kijken. Opeens was er een hoop geschreeuw op de gang. De tantes zeiden dat m'n vader nu maar weer mee naar huis moest gaan. Ze zijn samen weggerend uit dat huis waarbij m'n vaders opa riep dat hij niet weer hoefde te komen als hij achter de NSB bleef staan.” 

“Uiteindelijk is armoede en verwaarlozing op het verzorgende vlak vooral de reden van uithuisplaatsing geweest. Hij heeft nooit afscheid mogen nemenvan zijn ouders, broertjes en zusjes. Toen hij een poosje in het kindertehuis was, was hij een keer buiten aan het spelen met de andere kinderen. Er was een soort speelplein met een hek erom en daar speelden de kinderen. Op die bewuste dag stond zijn moeder opeens voor het hek en riep hem: “Ko.....Kootje....” Hij werd meteen door de leiding mee naar binnen genomen. Mocht niet naar haar toe. Hij moest toen huilen maar kreeg daar ook nog de dreiging van straf voor. Zijn moeder is overleden toen hij een tiener was. Zijn vader is ergens in de jaren tachtig overleden. Er is nooit meer contact geweest met hen. Ook met zijn broers en zussen is vrijwel geen contact meer geweest in die jaren. Dit kwam vooral omdat zijn pleegmoeder bang was dat hij zich niet genoeg aan hen zou hechten als hij contact met zijn broers en zussen had. Met enkelen is op volwassen leeftijd alsnog wel een beetje contact geweest en in 2001 geloof ik, vierde een zus van hem haar 40 jarige bruiloft en zij heeft toen voor dat moment alle nog in leven zijnde broers en zussen bij elkaar gebracht met hun kinderen en kleinkinderen. Mijn vader heeft toen zijn jongste zusje voor de eerste keer ontmoet. Die was geboren nadat hij uit huis was geplaatst.” Ko Mijnsbergen trouwt op 20 mei 1960 met Elisabeth Baukje Schraa, geboren 7 oktober 1936 te Sneek. Op 9 januari 2018 is Ko Mijnsbergen te Apeldoorn overleden.

Foto: het echtpaar Mijnsbergen-Schraa bij hun 50-jarig huwelijksfeest in 2010.

 

VILLA POMONA IN KAPELLE

Gepubliceerd 18 september 2018

Steeds vaker zien we foto’s op Facebook uit het verleden. Vaak mensen die een doos met foto’s hebben van een overleden familielid en eigenlijk niet goed weten wat ze er mee moeten. Maar dat verleden blijft dan toch intrigeren. Zo plaatste José Hindriks-Mijnsbergen op de facebookpagina Kiekje Mijnsbergen een ansichtkaart van villa Pomona uit Kapelle. Het enige dat ze wist was dat het ooit een bejaardentehuis was geweest. We gingen op onderzoek.

Allereerst de naam Pomona, waar komt die vandaan? Het is de Griekse naam voor een jongen of een meisje en betekent Goddelijk fruit. Het verwijst ook naar de Griekse mythologie als de Romeinse godin van de boomvruchten. Uit de Zeeuwse kranten van de afgelopen 150 jaar blijkt ook dat de naam Pomona vaker gebruikt werd, veelal voor producten die iets te maken hadden met de land- en tuinbouw. Zo zien we in 1855 een advertentie in de Middelburgsche Courant dat een nieuwe Chineesche aardappel wordt aangeboden met de naam ‘Flora en Pomona’. Maar we komen Pomona ook tegen als middel tegen ziekten in fruitbomen. In 1930 adverteert een bedrijf uit Zierikzee met inmaakglazen van het merk Pomona. En in dezelfde periode is er ook in Utrecht een hotel met de naam Pomona dat veel in de Zeeuwse kranten adverteert.

Het is duidelijk dat het een bekende naam in de fruitteelt is welke ook voorkomt in Kapelle. De bouwer van de villa was J.C. Persant Snoep, geboren en getogen in dat fruitteeltgebied. In de Nieuwe Zeeuwsche Courant van 28 september 1905 lezen we: Boomkwekerij Pomona, J.C. Persant Snoep, Tuinbouwkundige. In volgende advertenties noemt hij zich steeds boomkweker. In de Goesche Courant van 9 juli 1908 bijvoorbeeld: Kwekerij Pomona, Kapelle bij Goes. Aanleggen van Tuinen, Parken en Boomgaarden. J.C. Persant Snoep was in 1905 21 jaar, vrij jong dus. Het zou kunnen zijn dat hij de kwekerij Pomona overgenomen had van iemand in plaats van zelf begonnen. Daar hebben we geen informatie over. In ieder geval is het zo dat hij de villa de naam Pomona gaf, ontleend aan de naam van zijn boomkwekerij. Het was niet zo'n klein bedrijfje. In Kent u ze nog ... die van Kapelle en Biezelinge (1977) staat op pagina 4 een foto uit 1912 met daarop 19 personen. Een van deze mensen toont een lei met daarop de tekst: Personeel van de boomkwekerij Pomona te Kapelle bij Goes.

Wie was die bouwer en eerste bewoner van de villa? We vragen het aan onze lokale historicus en inwoner van Kapelle Gerard Lepoeter: Hij geeft daarop de volgende reactie:

“Villa Pomona is gebouwd in 1910/1911 in opdracht op Jacobus Cornelis Persant Snoep, geboren te Kapelle op 21 april 1884, overleden te Goes op 14 februari 1962. J.C. Persant Snoep was een zoon van H.K. Persant Snoep, huisarts in Kapelle en kleinzoon van Jan Persant Snoep, heel-en vroedmeester te Wolphaartsdijk en een van de bekendste personen in de geschiedenis van de geneeskunde in Zeeland.
J.C. Persant Snoep trouwde te Middelburg op 28 november 1910 met Johanna de Lange en dat zal de reden geweest zijn van de bouw van de villa. Hij was boomkweker van beroep en bouwde de villa bij het terrein van zijn boomkwekerij Pomona aan de Biezelingsestraat. De villa werd gebouwd op het voormalige schutterhof van de Schutterij van den Edelen Handboog. Deze schutterij was omstreeks 1900 ter ziele gegaan.

Na de Tweede Wereldoorlog is de villa aangekocht door de instelling voor Maatschappelijke Zorg en i n 1954 verbouwd en met twee vleugels uitgebreid tot bejaardenhuis. De naam Pomona bleef behouden. In 1977 zijn de bejaarde bewoners verhuisd naar het nieuwe Cederhof. Naderhand is het pand ingericht als instelling voor begeleid wonen (op reformatorische grondslag). Het kreeg toen de naam Toevlucht.

Toevlucht is enkele jaren geleden verhuisd naar de wijk Zuidhoek. Het pand is toen afgebroken en nu staat er op dezelfde plaats aan de Biezelingsestraat een appartementengebouw. Dit heeft opnieuw de naam Pomona gekregen.”

 

JAN WESTSTRATE

Gepubliceerd 19 september 2018

 

  

In 1980 schreef de 16-jarige havo-scholier Jan Weststrate van het Christelijk Lyceum te Goes een boekje over de geschiedenis van zijn geboortedorp Kloetinge. Het eerste exemplaar van ‘Kloetinge van vroeger’ werd uitgereikt aan burgemeester Huber van de gemeente Goes. De PZC van 29 november 1980 deed er verslag van. Twaalf jaar later komen we Jan Weststrate weer tegen in de PZC. In een artikel van 27 februari 1992 is hij inwoner van Zierikzee en gepromoveerd tot dr. aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. Voor zijn proefschrift over ‘Polling Models’, een wiskundige verhandeling, is veel belangstelling. Bedrijven als Shell en PTT nemen zijn model over en er wordt gesproken over ‘het ei van Columbus’. Daarna zien of horen we niets meer van Jan Weststrate. Eén van onze volgers met dezelfde achternaam is bezig met de genealogie van de familie Weststrate. Ze zou graag in contact komen met deze promovendus. De vraag is dus: Wie weet het adres van Jan Weststrate?

Als reactie op dit bericht ontvingen we de melding dat Jan Weststrate inmiddels dominee is bij de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Elspeet.

 

 CASETTA

Gepubliceerd 20 september 2018

 

 

 

 

Toon Franken, medewerker van het Zeeuws Archief in Middelburg, plaatste onderstaand stukje op zijn facebookpagina met deze foto’s. Een Italiaanse arbeider die zich in 1930 vestigde in Middelburg en trouwde met een meisje uit Wolphaartsdijk.

“In het verleden heb ik al eens enige advertenties uit Middelburgsche Courant (MC) en briefhoofden van J. en R. Casetta geplaatst. Hier nog een overzicht en een stukje geschiedenis, aanvullingen zijn welkom.
Granietwerker (mozaïekwerker) Roberto Casetta, geboren in Vittoria Veneto (noord-Italië, regio Veneto) is 28 jaar als hij in Middelburg op 3 oktober 1930 trouwt met de 19 jarige Wilhelmina Jacoba de Jonge uit Wolphaartsdijk. Zijn vrouw komt echter spoedig te overlijden en op 30 januari 1935 huwt hij met Anna Cornelia Kloet uit Borsele. Uit De Faam van 13 april 1932 blijkt dat Roberto Casetta is verhuisd naar Gravenstraat I 268 en dat hij een filiaal heeft van G. Santuz. Girolamo Santuz is vanuit Italië ingeschreven in het bevolkingsregister van Middelburg op 12 augustus 1933. Begin jaren dertig was er een migratie van Italiaanse terrazowerkers naar Nederland. In Bergen op Zoom was dat de familie Mion die het oorlogsmonument van graniet in Moerstraten in 1945 heeft vervaardigd (oudste oorlogsmonument van Nederland).”

  

EEN ROUWKAART

Gepubliceerd 21 september 2018

 

 

 

Op 29 mei 1934 overlijdt in in het Noord-Bevelandse Wissenkerke Adriana Jacoba Geluk. Ze is 91 jaar en weduwe van M. Maris. Op de rouwkaart staan acht kinderen met hun echtgenoten als ondertekenaars. Enkelen wonen dan in Zeeuwsch-Vlaanderen, dat we toen nog met ‘sch’ op het eind werd geschreven. De meeste kinderen zijn echter op het eiland Noord-Beveland blijven wonen, dat toen nog een echt eiland was dat alleen met veerboten was te bereiken.

 Adriana Jacoba Geluk was de oma van de oma van José Hindriks-Mijnsbergen, eigenlijk dus haar bet-overgrootmoeder. Hoewel ze niet in Zeeland is opgegroeid deelt ze foto’s en kaarten van haar familie op de facebookpagina Kiekje Bevelanden. Op deze wijze komt er een stukje familiegeschiedenis naar boven. Ze plaatste ook deze rouwkaart met omslag en schreef daarbij: 
“Plaatjes van een heel andere orde vandaag. De rouwkaart van het overlijden van mijn oma's oma in 1934. De rouwbrieven waren brief en envelop in één. Je maakte de envelop open en vouwde hem uit en dan was in de binnenkant de tekst voor de rouwbrief gedrukt. De randen, niet te missen, waren in stemmig zwart. Ook het taalgebruik was nog een beetje anders als wat we nu neer zouden zetten. Misschien vinden jullie het leuk om ook dit eens te zien, voor zover je het nog niet kende.”

 

 

LANTLUST IN WEMELDINGE

Gepubliceerd 25 september 2018

 

José Hindriks-Mijnsbergen plaatste op Kiekje Bevelanden deze ansichtkaart met opschrift ‘Plantlust, Wemeldinge’. Ze vroeg of er iemand is die hier iets meer van weet. Thea Westrate schreef dat in dit huis vroeger de gezusters Dominicus woonden. Nu woont er een neef van deze dames.

Onze streekhistoricus Gerard Lepoeter weet nog het volgende te melden over Landlust:
"Aan de woning Plantlust te Wemeldinge zit het volgende verhaal. A.C. de Blinde, voorheen secretaris/ontvanger van Baarland, werd in 1874 gemeentesecretaris van Wemeldinge. Vanaf het begin waren er problemen over zijn te geringe salaris. Zolang hij in Wemeldinge in functie was bleef dat zo. In Wemeldinge nam de oestercultuur na 1875 een grote vlucht, waardoor veel inwoners er in investeerden. A.C. de Blinde zag, door zich intensief met de oestercultuur bezig te houden, kans om in korte tijd een belangrijke positie in het dorp in te nemen. In 1884 liet hij aan het Schuttershof de riante woning Plantlust bouwen. De neergang van de oestercultuur, die snel daarna kwam, bracht De Blinde in grote financiële problemen. Uiteindelijk deed hij een greep in de gemeentekas waarvoor hij in 1900 in staat van beschuldiging werd gesteld en daarna veroordeeld. De woning Plantlust is daarna in handen van de familie Dominicus gekomen."


In het register van rijksmonumenten vonden we deze informatie:

“Vrijstaand woonhuis met aangebouwd koetshuis -thans garage-, gebouwd in 1884 en genaamd "Plantlust". Gelegen op ruim perceel met onder meer oprijlaan en voortuin. Omschrijving Langsgevel van de woning evenwijdig aan de straat gelegen met koetshuis aan westzijde, in het verlengde, iets naar achter geplaatst, aangebouwd. Geheel opgetrokken uit rode handvormsteen; siermetselwerk banden, fries en strekken in gele baksteen; gepleisterde plint. Zowel woning als koetshuis één bouwlaag hoog met zadeldak gedekt met rode hollandse pannen op noordelijke dakvlak en gesmoorde hollandse pannen op zuidelijke dakvlak. Woning met lijstgevel van vijf traveeën breedte met centrale ingangspartij met houten paneeldeur en aan weerszijden twee houten H-vensters. Vensters en deur met gestucte omlijsting. Geprofileerde houten kroonlijst. Centrale, bakstenen dakkapel met driedelig houten venster, waarvan middelste met halfrond afgesloten bovenlicht; zadeldakje met uitgesneden houten windveer. Voorgevel koetshuis met houten wagendeur en kleine getoogde raampjes met roedeverdeling. Achtergevel woning met in het midden houten deur en aan weerszijden twee houten schuiframen. Bakstenen dakkapel met dwarskap met zadeldak met uitgesneden houten windveer. Vernieuwde vensters en balkondeuren; houten balkon. Houten veranda aangebouwd over gehele lengte woning. Achtergevel koetshuis met houten wagendeur, aan weerszijden twee houten deuren met bovenlicht; klein vierkant bakstenen aanbouwtje met plat dak en klein houten raampje. Topgevel met hoog houten luik. In het interieur zijn onder meer in de keuken het gietijzeren casettenplafond en de houten kasten van belang; marmeren vloer in hal en deuren aan halzijde met houtmotief beschilderd. Waardering Woonhuis met koetshuis, van architectuurhistorisch belang en van ensemblewaarde. (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)”

 

BETHEL-KERK IN GOES

Gepubliceerd 27 september 2018

 

In 1866 had de huidige Gereformeerde Gemeente van Goes al een kerk in gebruik genomen. In 1867 verhuisde de gereformeerde gemeente naar het pand Magdalenastraat A 21. Na vereniging met de Christelijk Afgescheiden Gemeente, scheidde een deel van de gemeente zich weer af en betrok rond 1870 een kerkje in de Matth. Smallegangebuurt. Op 28 augustus 1874 is de huidige Gereformeerde Gemeente van Goes geïnstitueerd. �

In verband met de groei van de gemeente werd in 1889 een nieuwe kerk gebouwd 'tusschen de voormalige twee poorten op het erf van dhr. A. Smit' aan de J.A. van der Goeskade te Goes (was toen Molendijk). Dit kerkgebouw kreeg de naam 'Beth-El'. Op 21 april 1898 werd het kerkgebouw officieel in gebruik genomen. 'Beth-El' werd voorzien van 400 zitplaatsen. De foto (afkomstig van Gereformeerde Gemeenten in Zeeland) toont het oude kerkgebouw. De locatie is waar nu de Aldi aan het Molenplein te Goes zit. De ingang was aan de huidige J.A. van der Goeskade. De kerk was bekend onder de naam Bethelkerk. Bethel of Betel is de naam die in de Hebreeuwse Bijbel gegeven is aan een plek gelegen bij de oud- Kanaänitische stad Luz. Het is gelegen in het Gouvernement Ramallah & Al-Bireh op de Westelijke Jordaanoever van Palestina. Letterlijk betekent Bethel ‘Huis van God’. Veel kerken gebruiken deze naam. Bij de Jehovagetuigen is het de naam voor de regiokantoren.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog konden de kerkdiensten vrijwel ongestoord doorgang vinden. Na de oorlog is de Gereformeerde Gemeente van Goes flink gegroeid doordat veel leden uit de omringende dorpen na de evacuatie (in verband met de inundatie van delen van Zeeland) in Goes bleven wonen. Aangezien de kerk in bouwvallige staat verkeerde, werd in 1952 besloten een nieuwe kerk te bouwen aan de Beatrixlaan/Tulplaan. Het oude kerkgebouw aan de J.A. van der Goeskade werd verbouwd tot opslagloods. Het gebouw is in de jaren '90 van de vorige eeuw gesloopt. Nu staan er op dat stukje appartementen voor jongeren. Recentelijk werd door Marjo en Jos van ‘t Veer ontdekt dat het raam in hun woning (de oude stationswoning aan de Polderweg in ‘s-Heer Abtskerke) afkomstig is uit de vroegere Bethelkerk aan de Molendijk in Goes. Zo is er toch nog een stukje kerkgeschiedenis bewaard gebleven (zie foto raam).

 

EEN PRONKKIND

Gepubliceerd 30 september 2018

 

 

Vorige week vertelde José Hindriks-Mijnsbergen (50) uit het Overijsselse Hardenberg haar herinneringen van haar recent overleden vader. Het was het verhaal van Jacobus Johannes Mijnsbergen op 29 april 1935 te Goes geboren en op 9 januari 2018 te Apeldoorn overleden. Ko - zoals zijn roepnaam was - werd op vijf/zesjarige leeftijd uit huis geplaatst. Hetzelfde lot overkwam ook al zijn broertjes en zusjes uit het zeer kinderrijke gezin. Na eerst in een tehuis van de Vereeniging Kinderzorg in Middelburg te hebben gezeten werd Kootje geplaatst in een pleeggezin op Noord-Beveland. Het werden zijn nieuwe ouders en voor zijn dochter José zouden het later haar opa en oma worden. Maar hoe is het Kootje later vergaan in het pleeggezin?

“Mijn opa heette Jan Israël, geboren 26 april in 1905 dacht ik, en kwam uit een landbouwersgeslacht. Het was een wat zwijgzame man die alles vooral beschouwde maar heel veel humor had. Ik weet verder niet veel van zijn familie of jeugd. Ik weet pas dingen vanaf dat mijn oma in beeld kwam. Mijn oma heette Neeltje Adriana Leendertse, geboren op 1 augustus 1907, en haar vader was winkelier op Kamperland. Zij woonden aan de Veerweg. Haar vader heeft, ik meen in de jaren zestig van de twintigste eeuw zelfmoord gepleegd. Opa Jan had in elk geval een zus die Lena heette en een broer die Ko heette. Lena heb ik nog gekend. Zij is ruim 90 jaar geworden. Van Ko heb ik een foto maar hem heb ik nooit ontmoet. Oma Neeltje had zusjes met de namen Coba, Joane, Janna en Mina en een broer die Jaap heette. Volgens mij heb ik ze zo allemaal. Oma Neeltje had als kind geen sterke gezondheid en ik heb dus nog een ansichtkaart waaruit blijkt dat ze weer lange tijd moest rusten. Oma hield een kaartenalbum bij en die ansicht kaarten heb ik in mijn bezit nu. Mijn opa kreeg op een bepaald moment verkering met een vriendin van mijn oma maar rechtstreeks afspraakjes maken deed je niet in die tijd. Mijn oma was dus degene die daar tussen in zat om boodschappen over te brengen. Ze was alleen erg jaloers aangelegd en ze wilde opa Jan liever zelf hebben. Ze heeft toen een boodschap niet aan haar vriendin doorgegeven maar is in plaats daarvan zelf er naar toe gegaan en heeft daar 'zogenaamd' opa getroost omdat zijn vriendin 'niet was komen opdagen'. Uiteindelijk zijn zij samen dus toen een stel geworden. Iets wat best wel bijzonder was want een landbouwer en een winkeliersdochter was toch wel een soort van standsverschil. Ze zijn getrouwd en opa deed het goed als landbouwer. Hij verbouwden vooral aardappelen. Ze hadden een huis aan de Molenweg in Kamperland. In dit huis is mijn vader bij hen gekomen als jochie van vijf of zes jaar. Dat was aan het begin van de oorlogsjaren. Opa en oma hebben nooit kinderen van zichzelf gekregen. Mijn vader werd dus als hun enige kind groot gebracht.

Hij was er vooral voor de pronk. Moest er netjes uit zien, zich voorbeeldig gedragen en vriendjes werden uitgezocht voor hem. Hij werd keurig gevoed en gekleed maar ze hadden eigenlijk geen idee wat ze precies met een kind aanmoesten en al helemaal niet met een kind wat al een verleden had en zijn eigen broers en zussen miste. Als mijn vader een keer ongehoorzaam was of ontevreden, dan kreeg hij te horen dat hij anders terug naar 'Kinderzorg' in Middelburg gestuurd zou worden. Mijn vader heeft zijn pleegouders altijd met oom en tante aangesproken, totdat hij zelf kinderen kreeg. Toen werd het vader en moe. De oudste zus van opa, tante Lena, woonde op Noordstraat 20 in Kamperland met haar man. Deze man is op een gegeven moment overleden en tante Lena vond het huis voor haarzelf te groot en wilde naar het bejaardenhuis. Opa en oma hebben toen het huis van haar gekocht en zijn daar gaan wonen. Ik ben van 1968 en mijn herinnering is alleen maar aan dit huis, dat zal eind jaren zestig of begin jaren zeventig zijn geweest. Opa heeft, ik denk ook vroeg in de jaren zeventig, zijn land goed kunnen verkopen en ik ken hem dus niet meer werkend. Opa en oma kwamen zelden of nooit buiten Zeeland. Af en toe ging opa naar Goes voor wat boodschappen. Een rijbewijs hadden ze geen van beiden. Mijn ouders hebben door heel Nederland gewoond en één of twee keer per jaar kwamen opa en oma dan bij ons logeren. Dat was, vooral voor oma, een hele onderneming. Opa had wel graag nog veel meer willen zien van Nederland maar oma vond dat gereis maar niks. Ze was het liefste gewoon thuis, op Kamperland. In een bepaald opzicht waren ze best wel een beetje wereldvreemd. Ze hadden gewoon een kleine leefwereld. Toen ze allebei een dagje ouder werden kwam een buurvrouw van verderop in de Noordstraat bij hun schoonmaken. Haar naam was volgens mij Willy de Regt. In 1987 is opa overleden aan kanker. Hij had het door heel zijn buik zitten maar had het niet nodig gevonden om het aan oma te vertellen of om zich te laten behandelen. Hij had zich er bij neergelegd dat het af ging lopen. Uiteindelijk heeft de huisarts mijn vader ingelicht en heeft mijn vader hem de laatste weken thuis verzorgd waar hij ook overleden is. Oma heeft in 1990 of 1991 besloten dat ze naar het pensiontehuis in Kortgene wilde. Daar was tante Lena, haar schoonzus ook haar laatste jaren geweest en zij wilde dat dus ook. Het huis aan de Noordstraat is verkocht en oma ging dus naar Kortgene. Hier is ze in 1992 overleden. Ze liggen beiden begraven op de begraafplaats in Kamperland.”

 

Foto’s: Jan Israël (1905-1987) en Neeltje Adriana Leendertse (1907-1992) bij hun woning aan de Molenweg te Kamperland.